...

Jeroen Nilis wordt in 1967 geboren met een hersensletsel. Hij houdt er een licht motorische handicap aan over, maar is normaal begaafd. Jeroen is een bijzondere man die weg is van lezen en film. In 1997 behaalt hij, na vier zware thesisjaren zijn diploma geschiedenis. Wanneer hij in datzelfde jaar, rond Pasen, met vrienden Rome bezoekt, wordt het hem teveel. De stad overspoelt hem met overweldigende indrukken die hij niet kan beheersen. Jeroen krijgt een eerste psychose, wordt gerepatrieerd en opgenomen. Later gaat er elk jaar opnieuw, in de Goede week voor Pasen, een psychotische schokgolf door hem heen. De beelden van een stervende Jezus aan het kruis en de gruwelijke wanen teisteren hem steeds harder.(Lees verder onder de illustratie.)In 2017 ontmoet Magiels hem in een psychiatrisch ziekenhuis. Jeroen schrijft aan een indringend document dat het relaas van zijn leven moet weergeven. Hij vraagt Magiels het manuscript uit te geven zodat het een leidraad kan worden voor de vele mensen na hem die een waardige oplossing zoeken uit het ondraaglijke psychische leed dat ze ervaren. Hij wil laten zien dat zijn traject, ondanks alle pogingen tot een beter leven, tot het finaal culminatiepunt leidde van een zachte, waardige dood, in verbondenheid gedragen door zijn familie en hulpverleners.In 2013 sterft zijn vriend Jan R., bij wie hij tot rust kon komen, en aan wie Jeroen het boek overigens heeft opgedragen. Het wordt een kantelmoment. Enige tijd later dient hij een euthanasieverzoek in bij de huisarts, dat echter op scepsis wordt onthaald. Maar het blijft bergaf gaan voor hem, en in 2016 doet hij een tweede aanvraag. Dan start een team van zorgverleners overleg en begeleiding. Ultieme medische oplossingen worden afgewogen en uitgeprobeerd. De aanvraag wordt goedgekeurd.Begin 2018 ontmoeten Jeroen en Magiels elkaar opnieuw. Het boek dat ze plannen moet niet enkel een biografisch testament worden, maar evenzeer een peiling van de huidige maatschappelijke context en van de (beperkingen van de) psychiatrische gezondheidszorg. Het moet een genuanceerde en wetenschappelijk onderbouwde analyse bieden van psychose, psychisch lijden, zelfdoding en euthanasie, en de fragiele mogelijkheid schetsen van herstel.In dat opzet is Geerdt Magiels goed geslaagd. Ondanks de pijnlijke inhoud is het boek vlot te lezen en houdt het je in de greep. Liever Sterven is opgebouwd uit vier logisch opeenvolgende delen. Aan de hand van een selectie van fragmenten uit Jeroens document, schetst Magiels op een invoelbare manier de evolutie van zijn levensloop.Die schets is ook doorspekt met verwijzingen naar andere ervaringsdeskundigen, de groep die Magiels naar eigen zeggen het meest aan het woord wou laten komen. Te vaak worden debatten over euthanasie gemonopoliseerd door medische, filosofische en juridische experts, en krijgen diegenen voor wie het er uiteindelijk toe doet geen stem. In een tweede deel belicht de auteur het thema zelfdoding, zich baserend op de zes stadia ontwikkeld door Baumeister, gaande van een intens gevoel van tekortkoming tot de noodlottige keuze voor de dood.Magiels beschrijft zelfdoding als een irrationele (hoewel logische) vlucht voorwaarts, die geen oplossing biedt en na(aast)bestaanden verstomd achterlaat. Het is een einde, maar het biedt niets positiefs, schrijft Magiels. Een bewust gekozen, sereen sterfbed daarentegen kan verbinden en doet stilstaan bij het leven zelf. Dat er een euthanasiewet bestaat in de lage landen, is volgens Magiels dan ook zeker een meerwaarde, al blijft de auteur gelukkig ver weg van een pleidooi of, erger nog, dweperij.Hij beschouwt in het derde deel een aantal begrippen uit de euthanasiewet, die in het dagelijks taalgebruik geen verwarring doen rijzen, maar als filosofische termen aanzienlijke rafelranden vertonen. Komt daarbij, stelt Magiels, zeer terecht, dat een wet nooit de existentiële praktijk van euthanasie sluitend kan omschrijven. Wat is precies medische uitzichtloosheid en wanneer juist is de therapeutische limiet bereikt? Magiels citeert psychiater Joris Vandenberghe die een 'tweesporenbeleid' voorstaat, dat niet alleen het pad van het sterven bekijkt, maar simultaan het perspectief van het leven openhoudt. En wat met wilsbekwaamheid? Internationaal blijkt er consensus dat iemand wilsbekwaam is tot het tegendeel is bewezen, maar welke criteria zijn er daartoe nodig? En hoe kan je het vooroordeel counteren dat mensen met een psychische kwetsbaarheid, niet wilsbekwaam zouden zijn? Dat zijn ze meestal wel, zij het niet voortdurend.(Lees verder onder de illustratie.)Magiels schuwt een aantal moedige, en niet voor iedereen evidente, vragen niet. Hij vraagt zich af of de grens tussen lichamelijk en psychisch lijden niet erg dunnetjes is. Ook is lijden een erg heikele diagnose. De euthanasiewet schrijft voor dat het lijden een gevolg moet zijn van ziekte of ongeval. Maar, zo oppert Magiels, als elk lijden voorzien moet zijn van een diagnose, dreigen we dan niet af te stevenen op de medicalisering van elke gemoedstoestand? En is er wel een verschil in lijden met diagnose en lijden zonder diagnose? Elke huisarts weet dat pillen het lijden door lamentabele leefomstandigheden niet zullen verbeteren. Hoe fair is het dan nog, schrijft Magiels, om een verzoek tot euthanasie af te wijzen en te volharden in symptoombestrijding, terwijl de echte grond van het probleem elders ligt? En komen we dan niet terug bij de spreekwoordelijke mazen van het maatschappelijke net waartussen nog teveel psychisch kwetsbaren vallen? Is herstel (vierde deel) niet ook dan mogelijk, wanneer er een gunstige sociale voedingsbodem is?