...

Depressie is een enorm gezondheidsprobleem in België. Volgens de jongste Belhealth-enquête van Sciensano vertoont 15% van de Belgische volwassenen symptomen van depressie. Depressie komt het vaakst voor bij veertigers en vijftigers, maar de covid-pandemie had ook een grote impact op jongeren en kwetsbare groepen. Ook de suïcidecijfers liggen in België hoger dan in vergelijkbare landen, en dat komt niet alleen door een betere rapportering. Patiënten met depressieve klachten hebben bovendien vaak een complexe problematiek met somatische componenten, zegt dokter Ruben Willems, postdoctoraal onderzoeker aan de Faculteit Geneeskunde & Gezondheidswetenschappen van de UGent. "De DSM vermeldt een negental criteria waarvan er vijf zeker aangevinkt moeten worden. De implicatie daarvan is dat je twee personen kan hebben met de diagnose depressie, maar met een compleet verschillend klinisch beeld." "Patiënten met depressieve symptomatiek kan je niet na één gesprek met een voorschrift naar huis sturen", vult professor Liesbeth Borgermans, gastprofessor Geïntegreerde Zorg aan de UGent, aan. "Maar een arts die wil doorverwijzen naar gespecialiseerde zorg, botst dan weer op wachtlijsten." Redenen genoeg om het zorgmodel voor depressie te herdenken, en dat leidde tot het IDECA-project (Integrated Depression Care), een gezamenlijk initiatief van de geneeskundefaculteiten van de UGent en de UAntwerpen. "IDECA wil onderzoeken op welke manier we de huisarts het best kunnen ondersteunen", legt Ruben Willems uit. "We zijn daarover onder andere in gesprek gegaan met experts, met ervaringsdeskundigen en met het Vlaams Instituut voor de Eerstelijnszorg. In mei 2022 hebben we een oproep gelanceerd naar alle eerstelijnszones. Er waren zeven geïnteresseerden, en daaruit hebben we Mechelen-Katelijne en Voorkempen geselecteerd voor het pilootproject, dat in april van dit jaar van start ging." Aan het pilootproject doen zeven huisartsenpraktijken mee, zowel solopraktijken als multidisciplinaire groepspraktijken. IDECA is geen klassiek wetenschappelijk onderzoek met een interventiegroep en een controlegroep, verduidelijkt Willems. "We richten ons enkel op een interventiegroep. We willen te weten komen wat werkt, voor wie en wanneer." De kern van het IDECA-project is de 'referentiepersoon mentaal welzijn'. "Dat is een soort case-management functie binnen een eerstelijnszone", zegt professor Kris Van den Broeck, docent Psychische Gezondheid en Zorg aan de UAntwerpen. "In de twee eerstelijnszones van het pilootproject werken speciaal opgeleide halftijdse krachten die de huisarts bijstaan in de begeleiding van depressieve patiënten." De referentiepersoon mentaal welzijn kan ingeschakeld worden zowel bij de diagnose, de behandeling als de opvolging van depressie. "De diagnose van depressie is vaak complex, en het vraagt tijd om goed in kaart te brengen wat de onderliggende oorzaken zijn, hoe het zo ver is kunnen komen, hoe ernstig de depressie is en wat de verwachtingen van de patiënt zijn", zegt Van den Broeck. Bij de behandeling van depressie zijn de noden anders, afhankelijk van de ernst van de pathologie. "Bij een milde depressie wordt vaak gezegd: laten we het over een paar weken opnieuw bekijken, misschien gaat het wel vanzelf voorbij. Soms is dat inderdaad zo, maar wanneer de klachten matig of ernstig zijn dan moet men wel meer gaan doen", zegt Van den Broeck. "Bij een ernstige depressie kan de referentiepersoon de zorgcoördinatie met gespecialiseerde zorg in eerste, tweede of derde lijn opnemen. Bij een ernstige depressie is medicatie aangewezen, en hoewel het voorschrijven ervan de bevoegdheid is van artsen, kan de referentiepersoon de therapietrouw mee opvolgen." De referentiepersoon kan ook ingezet worden voor patiënteducatie. "Een deel van de behandeling van depressie is dat je aan de patiënt goed uitlegt wat een depressie is, hoe je in een depressie belandt, en wat je als patiënt zelf al kan doen - een vaste dagstructuur aanhouden, voldoende bewegen, gezond eten ook al heb je daar geen zin in. Dat soort educatie vraagt tijd, en vaak zijn daarvoor meerdere contactmomenten nodig", verduidelijkt Van den Broeck. "Belangrijk in het concept is vooral dat de referentiepersoon onder hetzelfde dak zit van de huisarts", zegt Van den Broeck. "Nabijheid is een belangrijk aspect in het faciliteren van samenwerking. Voor de patiënt is de huisarts vaak de eerste zorgverlener aan wie gedacht wordt. En dan is het aan de huisarts om in te schatten of de persoon baat kan hebben bij consultaties met de referentiepersoon mentaal welzijn. De referentiepersoon blijft daarna afstemmen met de huisarts. Het verloop van de zorg wordt besproken met minstens drie partijen - huisarts, patiënt en referentiepersoon - en met andere zorgactoren zo nodig." Naast de referentiepersoon die de huisarts bijstaat, omvat IDECA nog drie andere componenten, vult Ruben Willems aan. "Op basis van een bestaande depressiegids van een patiëntenvereniging hebben we educatiemodules ontwikkeld die gericht zijn op zelfmanagement. Er is al zoveel goed materiaal beschikbaar dat we niet alles opnieuw moeten uitvinden. Dat is ook de filosofie achter IDECA: samenwerken met verschillende personen en met verschillende organisaties." De bestaande depressierichtlijn uit 2017 van Domus Medica werd vertaald naar een beknoptere gids die zorgverleners wegwijs maakt in gedeelde zorg bij depressie en in het medicatiepad bij depressie. Ten slotte organiseert IDECA ook opleidingen voor de huisartsen in de eerstelijnszones over depressie en populatiemanagement. De aanpak van IDECA is gestoeld op het concept positieve gezondheid, zegt Liesbeth Borgermans. "We willen ook dat rond de patiënt een netwerk wordt opgebouwd. Dat kan een familienetwerk zijn maar evengoed de lokale wandelclub. De referentiepersoon kan zo'n netwerk rond een patiënt beginnen coördineren." De bedoeling van IDECA is te leren uit de ervaringen in de twee eerstelijnszones. "We verwachten dat huisartsen vooral een beroep zullen doen op de referentiepersoon bij complexere casuïstiek, waar naast de depressie bijvoorbeeld ook werkloosheid of verslavingsproblematiek meespelen, en niet zozeer bij milde vormen", zegt Willems. "Maar in deze fase willen we dat nog open laten en kijken wat de huisarts effectief doet. Zij staan in de realiteit van het veld, het is bij hen dat we de echte kennis kunnen vinden. Op basis daarvan kunnen we in de toekomst bepaalde taken afbakenen, en de rol van de referentiepersoon verder differentiëren." Het pilootproject in de twee eerstelijnszones loopt nog tot september 2024. De resultaten worden opgevolgd door een stuurgroep bestaande uit huisartsen, psychologen, psychiaters, verpleegkundigen, gezondheidseconomen en vertegenwoordigers van patiëntenverenigingen. Het project wordt volledig gefinancierd door Janssen-Cilag, zodat er geen kosten zijn voor de artsen, eerstelijnszones en patiënten die eraan deelnemen. Inhoudelijk is er geen inmenging door de sponsor. Het pilootproject moet leiden tot aanbevelingen voor het beleid. "Zonder vooruit te lopen op de conclusies van het onderzoek, kan ik nu al wel zeggen dat we daarbij realistisch zullen moeten zijn. We moeten een model voorstellen dat schaalbaar is", stelt Liesbeth Borgermans. "Als wij bijvoorbeeld aan de overheid zouden zeggen dat alle patiënten met depressieve klachten door een referentiepersoon opgevolgd moeten worden, dan weet ik nu al dat dat gewoon niet haalbaar is. Daar zullen we dus rekening mee moeten houden. We moeten ook bekijken hoe de referentiepersoon zich verhoudt tot de huisarts en tot de andere spelers, want we willen geen overlap creëren. En we willen ook heel goed luisteren naar wat de patiënt zelf ervan vindt. Daarom is het zo belangrijk dat de patiënten vertegenwoordigd zijn in onze wetenschappelijke stuurgroep." Volgens Ruben Willems moeten de kosten van een betere ondersteuning afgewogen worden tegen de impact van mentale problemen. "De Oeso schat de maatschappelijke kostprijs van geestelijke gezondheidsproblemen in België op 20 miljard euro - het gaat dan om directe, gezondheidszorggerelateerde kosten, maar ook om indirecte kosten zoals werkloosheidsuitkeringen, absenteïsme en lagere productiviteit. Meer middelen voor geestelijke gezondheid zijn dus broodnodig, maar ze moeten ook doordacht en met visie besteed worden."