Het is niet duidelijk welke factoren correleren met een hoger risico op recidief van de ritmestoornis bij patiënten bij wie een radiofrequentieablatie werd verricht wegens paroxismale atriumfibrillatie. De Japanse vorsers hebben daarom een score opgesteld om dat risico te evalueren.

De auteurs zijn uitgegaan van het 'Kansai plus Atrial Fibrillation'-register, dat 5.013 consecutieve patiënten telt bij wie tussen november 2011 en maart 2014 een eerste radiofrequentieablatie was verricht in 26 centra. Voor hun studie hebben ze 3.226 patiënten geselecteerd bij wie de ablatie was uitgevoerd wegens een paroxismale atriumfibrillatie. Het primaire eindpunt was een recidief van atriale tachyaritmie gedefinieerd als een gedocumenteerde atriumfibrillatie of atriale tachycardie van minstens 30 seconden meer dan 90 dagen na de ablatie.

Acht voorspellende factoren

63,9% van de patiënten vertoonde na drie jaar geen recidief van atriale tachyaritmie. Bij multivariate analyse correleerden de volgende acht factoren met een hoger risico op recidief: een voorgeschiedenis van atriumfibrillatie minstens twee jaar geleden (hazard ratio = 1,293; p < 0,0001), het vrouwelijke geslacht (HR = 1,280; p < 0,001), een context van vaatlijden (HR = 1,391; p = 0,001), een body mass index < 2 kg/m² (HR = 1,250; p = 0,001), een linkervoorkamer met een diameter van 50 mm of meer (HR = 1,424, p = 0,029), een linkerventrikelejectiefractie kleiner dan 50% (HR = 1,376, p = 0,028), ondoeltreffendheid van eerder toegediende antiaritmica (HR = 1,375, p = 0,014) en chronische nierinsufficiëntie (HR = 1,268; p = 0,0342 in geval van stadium 2/3; HR = 2,011, p < 0,001 in geval van stadium 4/5).

Berekeningen en waarschijnlijkheden

Het aantal punten dat uiteindelijk aan de verschillende factoren werd toegekend, is als volgt: één punt voor een voorgeschiedenis van AF, het vrouwelijke geslacht, een context van vaatlijden, de body mass index, de grootte van het linker atrium, de linkerventrikelejectiefractie en chronische nierinsufficiëntie stadium 2/3 en twee punten voor chronische nierinsufficiëntie stadium 3/4.

Het aantal patiënten dat na drie jaar geen ritmestoornissen vertoonde, was 75,8% in geval van een score van 0-1, 65,8% in geval van een score van 2-3 en 53,1% in geval van een score van 4.

Tanaka M et al. ESC annual meeting, München, abstract 464.

Het is niet duidelijk welke factoren correleren met een hoger risico op recidief van de ritmestoornis bij patiënten bij wie een radiofrequentieablatie werd verricht wegens paroxismale atriumfibrillatie. De Japanse vorsers hebben daarom een score opgesteld om dat risico te evalueren.De auteurs zijn uitgegaan van het 'Kansai plus Atrial Fibrillation'-register, dat 5.013 consecutieve patiënten telt bij wie tussen november 2011 en maart 2014 een eerste radiofrequentieablatie was verricht in 26 centra. Voor hun studie hebben ze 3.226 patiënten geselecteerd bij wie de ablatie was uitgevoerd wegens een paroxismale atriumfibrillatie. Het primaire eindpunt was een recidief van atriale tachyaritmie gedefinieerd als een gedocumenteerde atriumfibrillatie of atriale tachycardie van minstens 30 seconden meer dan 90 dagen na de ablatie.Acht voorspellende factoren 63,9% van de patiënten vertoonde na drie jaar geen recidief van atriale tachyaritmie. Bij multivariate analyse correleerden de volgende acht factoren met een hoger risico op recidief: een voorgeschiedenis van atriumfibrillatie minstens twee jaar geleden (hazard ratio = 1,293; p < 0,0001), het vrouwelijke geslacht (HR = 1,280; p < 0,001), een context van vaatlijden (HR = 1,391; p = 0,001), een body mass index < 2 kg/m² (HR = 1,250; p = 0,001), een linkervoorkamer met een diameter van 50 mm of meer (HR = 1,424, p = 0,029), een linkerventrikelejectiefractie kleiner dan 50% (HR = 1,376, p = 0,028), ondoeltreffendheid van eerder toegediende antiaritmica (HR = 1,375, p = 0,014) en chronische nierinsufficiëntie (HR = 1,268; p = 0,0342 in geval van stadium 2/3; HR = 2,011, p < 0,001 in geval van stadium 4/5). Berekeningen en waarschijnlijkheden Het aantal punten dat uiteindelijk aan de verschillende factoren werd toegekend, is als volgt: één punt voor een voorgeschiedenis van AF, het vrouwelijke geslacht, een context van vaatlijden, de body mass index, de grootte van het linker atrium, de linkerventrikelejectiefractie en chronische nierinsufficiëntie stadium 2/3 en twee punten voor chronische nierinsufficiëntie stadium 3/4.Het aantal patiënten dat na drie jaar geen ritmestoornissen vertoonde, was 75,8% in geval van een score van 0-1, 65,8% in geval van een score van 2-3 en 53,1% in geval van een score van 4.Tanaka M et al. ESC annual meeting, München, abstract 464.