Recent verscheen in De Standaard een opiniestuk met de controversiële titel 'Een baby hoort niet in een crèche' (DS 31 maart 2022). Het schrijven werd gepubliceerd n.a.v. enkele mistoestanden in de kinderopvang en de terechte oproep voor het koesteren van de eerste duizend dagen van kind én ouders. In hun schrijven hanteren de auteurs de termen 'hechtingsprobleem' en 'hechtingsstoornis' alsof ze onderling inwisselbaar zijn. Ze linken voorschoolse kinderopvang met hechtingsproblemen en het grote aantal aanmeldingen bij centra voor leerlingenbegeleiding (CLB's). Menig jonge ouder zal zich ongerust tot huis- of kinderarts wenden. Enige nuancering is dus op zijn plaats.

Vooreerst duiding bij de begrippen 'hechtings stoornis' versus 'hechtings problematiek'. Een hechtingsstoornis is een zeldzame en zeer ernstige aandoening, die per definitie een voorgeschiedenis van mishandeling alsook een levenslange impact op het aangaan van relaties inhoudt. De term hechtingsstoornis hanteren om het beleid binnen de Vlaamse kinderopvang aan de kaak te stellen is dan ook een flagrante fout.

Ik vermoed dan ook dat de schrijvers doelen op hechtings problemen of -moeilijkheden, dewelke veel milder zijn en niet zo onfrequent zijn. Men schat immers dat 40% van de volwassen populatie een minder opportuun hechtingspatroon kent.

Hechtingsmoeilijkheden in één adem verbinden met voorschoolse opvang gaat voorbij aan de huidige wetenschappelijke inzichten en zullen ouders nodeloos in verwarring brengen. Hechtingsproblemen kennen immers een complexe ontstaansgeschiedenis, waarbij kind-, ouder- en omgevingsfactoren met elkaar in interactie treden. Op latere leeftijd bestaat inderdaad een hoger risico op emotionele en gedragsmoeilijkheden, doch dit doortrekken naar het hoge aantal aanmeldingen bij CLB's getuigt van een niet-empirisch onderbouwd simplisme.

Tal van andere factoren worden dan genegeerd om deze observatie te verklaren, zoals cognitieve overvraging alsook problematische gezinssituaties en een ontoereikend pedagogisch kader, om maar te zwijgen over de lange wachttijden bij zowel gesubsidieerde als niet-gesub- sidieerde hulpverlening of een niet-nader genoemd virus dat onze samenleving de afgelopen twee jaar danig overhoop haalde.

Hechtingsmoeilijkheden in één adem verbinden met voorschoolse opvang gaat voorbij aan de huidige wetenschappelijke inzichten

Ik vrees tevens ook voor iatrogene schade door voorschoolse opvang foutief met hechtingsproblemen te associëren. De moeilijke stap terug in de maatschappij na de geboorte van een baby'tje dient volgens ieders tempo gezet, en gaat steeds met ambivalentie en schuldgevoelens gepaard. 'Goed genoeg'-ouderschap vereist echter ook 'slecht genoeg' zijn om de noodzakelijke separatie tussen ouder en kind toe te laten. Deze overgang nodeloos bezwaren door jonge ouders doembeelden van hechtingsmoeilijkheden voor te houden wanneer ze hun kindje inschrijven in de kinderopvang, lijkt me dan ook niet verantwoord.

Ten slotte wil ik als clinicus ook de meerwaarde van voorschoolse opvang benadrukken. In een sensitief afgestemd zorgkader leren jonge kinderen hier samen te spelen en rekening te houden met anderen. Een vlotte instap in de kleuterklas wordt mede bepaald door de reeds opgebouwde prosociale vaardigheden.

Ik onderschrijf evenwel de roep om een pedagogische opwaardering van de kinderopvang waarin de noden van het kind centraal staan, en het respecteren van het tempo van ouders en kind om hun knusse cocon te verlaten. Laat ons echter de juiste terminologie in hanteren, empirisch niet- onderbouwde en mogelijk nefaste stellingen vermijden en ook de voordelen van voorschoolse opvang niet uit het oog verliezen.

Recent verscheen in De Standaard een opiniestuk met de controversiële titel 'Een baby hoort niet in een crèche' (DS 31 maart 2022). Het schrijven werd gepubliceerd n.a.v. enkele mistoestanden in de kinderopvang en de terechte oproep voor het koesteren van de eerste duizend dagen van kind én ouders. In hun schrijven hanteren de auteurs de termen 'hechtingsprobleem' en 'hechtingsstoornis' alsof ze onderling inwisselbaar zijn. Ze linken voorschoolse kinderopvang met hechtingsproblemen en het grote aantal aanmeldingen bij centra voor leerlingenbegeleiding (CLB's). Menig jonge ouder zal zich ongerust tot huis- of kinderarts wenden. Enige nuancering is dus op zijn plaats. Vooreerst duiding bij de begrippen 'hechtings stoornis' versus 'hechtings problematiek'. Een hechtingsstoornis is een zeldzame en zeer ernstige aandoening, die per definitie een voorgeschiedenis van mishandeling alsook een levenslange impact op het aangaan van relaties inhoudt. De term hechtingsstoornis hanteren om het beleid binnen de Vlaamse kinderopvang aan de kaak te stellen is dan ook een flagrante fout. Ik vermoed dan ook dat de schrijvers doelen op hechtings problemen of -moeilijkheden, dewelke veel milder zijn en niet zo onfrequent zijn. Men schat immers dat 40% van de volwassen populatie een minder opportuun hechtingspatroon kent. Hechtingsmoeilijkheden in één adem verbinden met voorschoolse opvang gaat voorbij aan de huidige wetenschappelijke inzichten en zullen ouders nodeloos in verwarring brengen. Hechtingsproblemen kennen immers een complexe ontstaansgeschiedenis, waarbij kind-, ouder- en omgevingsfactoren met elkaar in interactie treden. Op latere leeftijd bestaat inderdaad een hoger risico op emotionele en gedragsmoeilijkheden, doch dit doortrekken naar het hoge aantal aanmeldingen bij CLB's getuigt van een niet-empirisch onderbouwd simplisme. Tal van andere factoren worden dan genegeerd om deze observatie te verklaren, zoals cognitieve overvraging alsook problematische gezinssituaties en een ontoereikend pedagogisch kader, om maar te zwijgen over de lange wachttijden bij zowel gesubsidieerde als niet-gesub- sidieerde hulpverlening of een niet-nader genoemd virus dat onze samenleving de afgelopen twee jaar danig overhoop haalde. Ik vrees tevens ook voor iatrogene schade door voorschoolse opvang foutief met hechtingsproblemen te associëren. De moeilijke stap terug in de maatschappij na de geboorte van een baby'tje dient volgens ieders tempo gezet, en gaat steeds met ambivalentie en schuldgevoelens gepaard. 'Goed genoeg'-ouderschap vereist echter ook 'slecht genoeg' zijn om de noodzakelijke separatie tussen ouder en kind toe te laten. Deze overgang nodeloos bezwaren door jonge ouders doembeelden van hechtingsmoeilijkheden voor te houden wanneer ze hun kindje inschrijven in de kinderopvang, lijkt me dan ook niet verantwoord. Ten slotte wil ik als clinicus ook de meerwaarde van voorschoolse opvang benadrukken. In een sensitief afgestemd zorgkader leren jonge kinderen hier samen te spelen en rekening te houden met anderen. Een vlotte instap in de kleuterklas wordt mede bepaald door de reeds opgebouwde prosociale vaardigheden. Ik onderschrijf evenwel de roep om een pedagogische opwaardering van de kinderopvang waarin de noden van het kind centraal staan, en het respecteren van het tempo van ouders en kind om hun knusse cocon te verlaten. Laat ons echter de juiste terminologie in hanteren, empirisch niet- onderbouwde en mogelijk nefaste stellingen vermijden en ook de voordelen van voorschoolse opvang niet uit het oog verliezen.