...

Neuroblastoom is een kwaadaardige tumor van het sympathisch zenuwweefsel en ontwikkelt zich meestal in het bijniermerg. Het is de derde meest voorkomende kanker bij kinderen, na leukemie en hersentumor. Daarnaast is het de meest dodelijke vorm van kinderkanker, goed voor ongeveer 15% van de kankersterfte op prille leeftijd. De meeste gevallen worden aangetroffen bij kinderen tussen het ogenblik van de geboorte en de leeftijd van vijf jaar. In België telt men een 20-tal nieuwe gevallen per jaar.Neuroblastoom kan zich voordoen onder vorm van een tumor met een laag of een hoog risico. Bij tumoren met een laag risico hebben de kinderen een overlevingskans van zowat 95% na vijf jaar, bij tumoren met een hoog risico is dat maar 40% tot 50%. De risicostratificatie kan gemakkelijk worden uitgevoerd bij diagnose, aan de hand van beeldvorming en andere klinische parameters. "Maar in de groep met hoog risico kunnen we momenteel met de klassieke methoden niet voorspellen welke kinderen zullen reageren op de behandeling en welke niet", vertelt prof. Jo Vandesompele, die ook namens co-laureaten Katleen De Preter en Pieter Mestdagh het woord voert. "Daarom hebben we aan het CRIG (Cancer Research Institute Ghent) onderzoeksprogramma's rond biomerkers opgezet. Het is belangrijk de potentiële non-responders te kunnen identificeren, omdat die kinderen intensief moeten worden opgevolgd, zodat herval vroegtijdig opgemerkt wordt. Bovendien kan men ze na identificatie sneller toegankelijk maken voor experimentele therapieën." Een ander aspect van het werk dat werd gepresteerd is het beschikbaar stellen van de biomerkers die de respons op de huidige therapie monitoren. Biomerkers kunnen worden bestudeerd in een hele reeks biomaterialen van de patiënt. "We hebben het meeste werk uitgevoerd met tumorweefsel, dat vaak met behulp van een naaldbiopsie wordt verworven", stelt prof. Vandesompele. "Oorspronkelijk worden die biopten genomen om de diagnose te bevestigen. Wij kunnen daar achteraf ons onderzoek op uitvoeren. En daarin heb je de grootste kans om biomerkers te vinden. Daarnaast hebben we sterk gefocust op plasma. De concentratie biomerkers is daarin veel lager en de nucleïnezuren (als potentiële biomerkers) zijn vaak gedegradeerd. Maar het voordeel is dat plasma op een minimaal invasieve manier kan verkregen worden. Je kan dus seriële analyses uitvoeren, eens per week of eens per maand. Vandaar dat er een trend bestaat naar het frequenter gebruiken van vloeibare biopten."Wat het soort moleculen betreft, bestaat er in de zoektocht naar biomerkers een ruimte keuze tussen eiwitten, lipiden en nucleïnezuren. Het is die laatste categorie die bij de onderzoekers van het CRIG op de voorgrond stond: "Bij DNA hebben gefocust op het aantal kopieën van genen. We ontdekten daarbij zeer overtuigende biomerkers, waarbij de afname of de toename van het aantal kopieën een duidelijke prognostische waarde had. Ook hypermethylatie van het DNA bleek een voorspeller te zijn voor de overlevingskansen van kinderen met neuroblastoom."In het RNA werden evenzeer biomerkers gevonden, zowel in het bloed als in vaste weefsels: "Enerzijds ging onze interesse naar microRNA-genen, dus kleine stukjes RNA van slechts 21 nucleotiden. Met ons Gentse labo hebben we internationaal flink wat prestige verworven met het meten daarvan. Daarnaast leverde ook het boodschapper-RNA bruikbare merkers op.""Voor onderzoek naar biomerkers heb je heel veel stalen nodig", kadert Jo Vandesompele nog. "Anders riskeer je dat er valspositieve of valsnegatieve resultaten tot stand komen. Omdat er in België amper een 20-tal gevallen van neuroblastoom per jaar optreden, zijn we internationaal gaan samenwerken. Stalen bereikten ons vanuit andere Europese landen, Japan en de VS. Alles samen meer dan 1.000 stalen in de tien jaar die ons onderzoek overspant. Dat is vrij uitzonderlijk, maar het was ook cruciaal om de juiste conclusies te kunnen trekken."En ten slotte een aanbeveling voor zorgvuldig werken: "Bij onderzoek naar biomerkers kijk je naar zeer veel parameters tegelijk. Daardoor kan je zeer gemakkelijk een correlatie vinden tussen één of andere potentiële biomerker en een klinische variabele, zoals de overleving. Anders gezegd, er bestaat een reëel risico op valspositieve resultaten. Vandaar dat alle resultaten van een onderzoeksgroep door minstens één andere, onafhankelijke onderzoeksgroep moeten bevestigd worden. Voor een aantal van onze onderzoeksresultaten is dat nog niet gebeurd, zodat we zelf vervolgonderzoek aan het opzetten zijn met Europese collega's. De prijs Antoine Faes was dus zeker geen eindpunt. En toepassing in de kliniek is nog niet voor meteen. Geduld oefenen tot het werk de nodige maturiteit bereikt, is iets wat je als vorser moet leren." Michèle Langendries