...

Vandaag krijgen jaarlijks ongeveer 15.000 Belgen een hartimplantaat. Het kan gaan om een pacemaker, een defibrillator of een hartmonitor (implantable loop recorder of ILR). Deze toestellen kunnen vanop afstand gevolgd worden. Een KCE-rapport uit 2010 concludeerde dat er onvoldoende aanwijzingen waren dat de telemonitoring klinische voordelen opleverde, dat de extra kosten ervan de patiënt iets bijbrachten. beMedTech vroeg het KCE om een herbeoordeling, want de techniek is intussen erg geëvolueerd. Het KCE ging na wat er in de internationale literatuur bekend is over de klinische baten en de 'kosteneffectiviteit' van de techniek. Het bekeek enkele mogelijke financieringsmodellen en onderzocht de voorwaarden om een terugbetaling van de techniek in België in te voeren. Het Kenniscentrum stuitte op een domein vol onzekerheden. Het heeft er geen zicht op in welke mate de telemonitoring in België al gangbaar is. Er is geen terugbetaling voor het volgen van deze devices op afstand en er zijn dus geen facturatiegegevens beschikbaar. Data over de telemonitoring worden nergens geregistreerd. Telemonitoring van pacemakers en defibrillatoren maakt het mogelijk om korter op de bal te spelen als er technische of medische problemen opduiken. Bij patiënten met defibrillatoren is het mogelijk de gevoeligheid van het apparaat beter te regelen zodat onnodige schokken kunnen worden voorkomen. Maar uit de medische literatuur blijkt nergens dat monitoren op afstand van de devices een duidelijk klinisch voordeel biedt, zoals een betere levenskwaliteit voor patiënten, minder ziekenhuisopnamen, een reductie van het aantal beroertes of minder sterfgevallen. Of de techniek kosteneffectief is, is niet echt duidelijk. De geraadpleegde studies waren niet erg betrouwbaar. Om toch enig zicht te krijgen op de omvang van de groep van op afstand gevolgde patiënten, voerde het KCE een enquête uit in Belgische ziekenhuizen. Zeventien van de 23 bevraagde ziekenhuizen gaven voldoende volledige antwoorden. Deze ziekenhuizen volgden 33.642 patiënten met een pacemaker of defibrillator. Uit de Permanente Steekproef van het Riziv is wel bekend hoeveel patiënten er jaarlijks minstens één controlebezoek hebben voor deze implantaten - de betrokken ziekenhuizen waren goed voor 38% van het totaal. Volgens de resultaten van de bevraging werd 30% van de patiënten met een hartimplantaat op afstand gevolgd. Er zijn wel grote verschillen naargelang het soort van device dat de patiënten kregen. Van de patiënten met defibrillator - al dan niet met cardiale resynchronisatietherapie - wordt 73% gevolgd op afstand. Van de grote groep met een pacemaker zonder resynchronisatietherapie wordt maar 3% gevolgd op afstand. Een grote groep patiënten wordt vandaag dus al vanop afstand gevolgd. Niet alleen is daarvoor geen terugbetaling geregeld, er is ook geen kwaliteitskader vastgelegd. Het KCE bekeek de verschillende financieringsmodellen uit onze buurlanden en geeft de voorkeur aan een model waarbij een vast bedrag wordt gegeven voor de opvolging van de patiënt met een hartimplantaat (het Nederlandse model). Het bedrag staat dan los van hoe die opvolging er juist uitziet: of de patiënt ook vanop afstand wordt gevolgd of alleen door consultaties in het ziekenhuis. En van hoeveel bezoeken of controles op afstand er juist plaatsvinden. Modellen waarbij alle prestaties afzonderlijk worden vergoed, of waarbij er alleen een vast bedrag wordt gegeven voor controle van devices op afstand, zijn eigenlijk flexibeler. Werken met een vast bedrag kan aanzetten tot selectie van patiënten of tot beperking van de dienstverlening. Maar wanneer men de controle op afstand afzonderlijk gaat vergoeden, is de kans groot dat ziekteverzekering meer uitgeeft aan de patiënten die op afstand gevolgd worden. Het KCE vindt dat dat eigenlijk niet kan, omdat de telemonitoring geen aantoonbare gezondheidswinst oplevert. Wanneer het Riziv een tijdelijke terugbetalingsregeling uitwerkt - om zo meer gegevens te verkrijgen voor een latere, optimalere regeling -, moeten ook kwaliteitsnormen voor de telemonitoring worden vastgelegd. Wat zijn de minimumnormen voor de controle op afstand, wat gebeurt er met alarmmeldingen? Moeten er artsen komen met een specialisatie in elektrofysiologie? Moet er een specifieke beroepsbekwaamheid zijn voor de verpleegkundigen die het systeem mee helpen opvolgen? Hoe ziet de geïnformeerde toestemming voor de patiënt er uit? Tot welke gegevens krijgt die laatsten toegang? Welke garanties zijn er voor de privacy en voor de cybersecurity? De firma's die de devices produceren, beheren ook het platform voor de transmissie van de gegevens. Omdat ze daarvoor in België meer zouden vragen dan internationaal gebruikelijk is, stelt het Kenniscentrum voor om de beslissing over die vergoeding nog uit te stellen. Ondertussen zouden de leveranciers wel werk moeten maken van een minimumset van gegevens die door de apparaten van een bepaald type worden doorgegeven, en van de interoperabiliteit met de elektronische patiëntendossiers en met centrale registers.