...

De twee citaten hierboven dateren van 1928 en 1935. En toch... Abstractie was voor Pablo Picasso als een Femme Fatale waaraan je - tegen wil en dank - niet kan weerstaan. Steeds opnieuw in zijn hele loopbaan vanaf zijn eerste kubistische experimenten in de aanloop naar Les Demoiselles d'Avignon (1906-07) kan Picasso niet weerstaan aan de verleiding om de figuratie af te breken tot op het randje (of net over dat randje) van de abstracte kunst. Alsof het sterker is dan hemzelf. De tentoonstelling in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België kadert in het grote internationale herdenkingsprogramma van de 50ste verjaardag van het overlijden van Pablo Picasso (1881-1973), en kwam tot stand in samenwerking met het Musée National Picasso-Paris. Het thema 'Picasso en de abstractie' werd in het verleden nooit echt onderzocht, hoewel net dit een van de sluitstenen zou kunnen zijn van de ontwikkeling van de kunst in de 20ste eeuw. Dat feit maakt van deze expositie een niet te missen gebeurtenis voor de liefhebbers en specialisten van de 20ste eeuwse kunst. In de periode volgend op Les Demoiselles, ging Picasso voluit aan het experimenteren wanneer hij de drukte van Parijs omruilt voor langdurige verblijven, soms in gezelschap van Georges Braque en Juan Gris, in landelijke dorpen als Horta de Sant Joan, Cadaqués en Céret (zie ook AK2725 pagina 32). We schrijven de periode 1907-1912. Tijdens deze werk- en studievakanties zien we Picasso herhaaldelijk verdwalen op het pad van de figuratieve kunst en steeds weer via andere wegen richting abstractie inslaan. Picasso experimenteert met decompositie, fragmentatie, découpages, assemblages en zoekt telkens weer de grens op tussen figuratie en abstractie. Zoals een automécanicien die een auto uit elkaar haalt, ontrafelt hij de compositie in aparte delen, haalt die helemaal uit elkaar, houdt alleen het essentiële over en gooit weg wat hem overbodig lijkt, om met de onderdelen iets nieuws te construeren. De Afrikaanse kunst die hij in Parijs heeft leren kennen fascineert hem en is zijn grote inspirator in zijn zoektocht naar nieuwe vormentalen, naast de figuur van Paul Cézanne de wegbereider van de moderne kunst. Over Cézanne zei Picasso ooit dat hij de natuur zag "als een cilinder, een bol en een kegel". En toch, in interviews zet Picasso zich zeer vijandig af tegenover abstracte kunst die voor hem geen kunst is, maar hooguit een vorm van decoratie. Hij gedraagt zich als een man die een buitenechtelijke relatie heeft en dat tegen beter weten in, koudweg blijft ontkennen. Terwijl het juist die slingerbeweging is tussen figuratie en abstractie waarin Picasso de inspiratie vond om telkens nieuwe wegen te gaan bewandelen en uit te groeien tot het monstre sacré van de moderne kunst, de kunstenaar die telkens de weg wees naar nieuwe horizonten. Op die manier, en de tentoonstelling brengt dat heel mooi in beeld, is Picasso - misschien tegen wil en dank - de inspirator geworden van vele stromingen van de abstracte kunst. Kunstenaars als Malevitsj, Tatlin, Mondriaan werden door Picasso geïnspireerd en zetten wel zonder aarzelen de stap over de brug die figuratie met abstractie verbindt. Dat innerlijke gevecht van Picasso wordt heel duidelijk aangetoond in een serie werken rond het thema van de viool, de gitaar- of banjospeler waarin hij speelt met de vormen, partituren, vellen papier, krantenknipsels toevoegt, en de kijker telkens op het verkeerde been zet door middel van trompe l-oeil. Alsof hij in de extase van de schepping de controle verliest over zichzelf. Het resultaat van die Spielereien zijn vaak fascinerende kunstwerken waaraan je als toeschouwer blijft kleven om trachten te ontdekken wat vaak niet te ontdekken valt. In die momenten wordt Picasso quasi-abstract, laat het ons daarbij houden.