...

Mevrouw X. wordt in het ziekenhuis opgenomen om te bevallen, in aanwezigheid van haar gynaecoloog. Haar water is gebroken en de baarmoedermond ligt gunstig, zodat de bevalling wordt ingeleid. Men plaatst een oxytocine-infuus, maar tijdens de arbeid doen er zich herhaaldelijke alteraties voor. De gynaecoloog is woedend omdat de verpleegster, tegen zijn instructies in, de moeder een extra dosis pijnstillers heeft toegediend, en verlaat rond 17 uur het ziekenhuis. Hij heeft geen oog voor de monitoring en laat het verdere verloop van de bevalling over aan de verloskundigen. Helaas wordt de alarmerende informatie van de monitoring niet correct geïnterpreteerd door de verloskundige. Naast het slechte beheer van de oxytocine- injecties, vindt ze het ook niet nodig om er een arts bij te roepen. Het kind komt uiteindelijk met een ernstige handicap ter wereld, als gevolg van acute foetale nood tijdens de arbeid. De ouders van het kind dagen de gynaecoloog en ook het ziekenhuis voor de rechter, want ook deze instelling verwijten ze nalatigheid die schade aan hun kind berokkende. Het aangestelde panel van deskundigen stelt vast dat zowel de gynaecoloog als de verloskundige nalatig zijn geweest. Na onderzoek van het rapport oordeelt de rechtbank (1) dat ze samen fouten hebben gemaakt en besluit dat alleen de verzekeraar van de gynaecoloog schadevergoeding verschuldigd is aan de ouders en het kind. De gynaecoloog was immers niet alleen aansprakelijk voor zijn eigen fouten, maar ook voor die van de verloskundige omdat ze onder zijn verantwoordelijkheid handelde. De gynaecoloog verliet het ziekenhuis zonder zijn patiënte te onderzoeken en de monitoring te bekijken. Had hij dit wel gedaan, dan zou hij beseft hebben dat de toestand zeer ernstig was. Hij heeft het toezicht over de bevalling eenvoudigweg gedelegeerd aan verloskundigen, hoewel het zijn primaire verantwoordelijkheid is. Bovendien heeft hij de verloskundigen geen precieze instructies gegeven over de handelingen die zij mogen uitvoeren, in overeenstemming met de wettelijke en reglementaire voorschriften. De verloskundige maakte eveneens fouten. Het klopt dat de pediatrische dienst van het ziekenhuis zo georganiseerd was dat dit resulteerde in een te grote werklast voor de verplegers- verloskundigen. Nog zorgwekkender is dat de vroedvrouwen bepaalde handelingen moesten uitvoeren waarvoor ze niet bevoegd waren, zoals het toedienen van oxytocine of van een injectie met pijnstillers via een ruggenprik volgens een vooraf opgesteld schema. Toch kunnen deze moeilijke werkomstandigheden, of de angst voor represailles vanwege de gynaecoloog, de verloskundige niet vrijpleiten van haar tekortkomingen. De fouten in hoofde van de verloskundige staan dus ook vast. Aangezien het ziekenhuis haar tewerkstelt, is deze instelling als opdrachtgever in beginsel (2) verantwoordelijk voor haar tekortkomingen. In dit verband stelt zich de vraag wie ten tijde van de feiten als opdrachtgever moet worden beschouwd, de gynaecoloog of het ziekenhuis? Ging het bij de begane fout om een medische handeling die aan een arts is toevertrouwd of betrof het een begeleidende zorg waarvoor het ziekenhuis verantwoordelijk is? In dit geval heeft de gynaecoloog het toezicht op de bevalling, een taak die onder zijn verantwoordelijkheid viel, gedelegeerd. Het is dus de gynaecoloog, en niet het ziekenhuis, die zich moet verantwoorden voor het falen van de verloskundige. Tussen de patiënt en haar gynaecoloog werd een medisch contract gesloten, waarbij de arts zich ertoe verbond de patiënt op te volgen en haar tijdens de bevalling bij te staan. De ouders stelden hun vertrouwen in deze gynaecoloog. Het contract met hem is een overeenkomst intuitu personae, wat betekent dat het gesloten wordt op basis van zijn persoon. Ook als het mogelijk is dat de gynaecoloog een deel van de zorg delegeert aan de verloskundigen, dan nog moet dit onder zijn toezicht en verantwoordelijkheid gebeuren. De gynaecoloog die het ziekenhuis verlaat zonder zijn patiënt en de monitoring na te kijken en zonder specifieke instructies te geven aan de verloskundigen of het medische team ter plaatse, begaat een fout waarvoor hij verantwoordelijk is. Hij moet zich ook verantwoorden voor de fouten van de verloskundige aan wie hij het toezicht op de patiënte heeft gedelegeerd en die duidelijk is tekortgeschoten bij de uitoefening van die taak. Uiteindelijk is het dus wel degelijk de verzekeraar van de gynaecoloog die alle schade aan de ouders en het kind moet vergoeden, veroorzaakt door de persoonlijke fouten van de gynaecoloog, maar ook van de verloskundige die zijn taken overnam. Had het ziekenhuis ook niet aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de organisatie van de afdeling verloskunde? Die had immers tot gevolg dat de verplegers-verloskundigen met een te zware werklast kampten en dat ze zelfs handelingen moesten verrichtten die voor hen verboden waren. De details van de organisatie en de gevolgen daarvan worden echter niet vermeld in het vonnis. Daarin wordt de verantwoordelijkheid volledig bij de arts gelegd en wordt de rol van het ziekenhuis buiten beschouwing gelaten. Deze vraag blijft dus onbeantwoord.