Onderzoekers slaan internationaal de handen in elkaar om meer duidelijkheid te verkrijgen over de rol van vleermuizen bij het verschijnen van 'nieuwe' virussen bij de mens. De uiteindelijke bedoeling is te kunnen anticiperen op uitbraken, of die in te dijken vóór ze uitgroeien tot een nieuwe pandemie.
...
Vleermuizen komen aldoor ten tonele bij belangrijke epidemieën die de mensheid teisteren. Men denkt bijvoorbeeld dat de grote hoefijzervleermuis het reservoir was van waaruit het SARS-CoV-2 de wereld besmette, zij het dan door toedoen van een tussengastheer. Vleermuizen worden daarom beschouwd als een belangrijk aandachtspunt bij het bewaken van mogelijke brandhaarden voor de uitbraak van nieuwe virussen. Nu zijn onderzoekers er zich steeds sterker van bewust dat de klimaatverandering en/of ecologische verschuivingen dieren uit hun oorspronkelijke biotoop verdrijven, waardoor ze migreren en een sterkere bedreiging gaan vormen voor de mens. Maar dat is slechts één stukje in de puzzel van de vleermuizen. Naar de rest blijft het zoeken. BatONeHealth, een onderzoeksgroep met zeventig medewerkers verspreid over zeven landen, werd speciaal met dit oogmerk opgericht door dierenarts en vorser Raina Plowright. Al deze onderzoekersgroepen hebben al ervaring met het onderzoek naar vleermuizen. Maar een extra initiatief is het kweken van een vleermuizenkolonie in laboratoriumomstandigheden, waardoor de dieren van dichterbij kunnen bekeken worden. Professor Plowright werd geboren in Australië en vatte er haar hogere studies aan. Recentelijk heeft ze in Nature als coauteur een artikel gepubliceerd over de rol van klimaatverandering bij het ontstaan van ziekte, met focus op het Hendra-virus. Dat virus wordt van vleermuizen overgedragen op paarden, en kan daarna op de mens overgaan. Het besmet de luchtwegen en veroorzaakt griepachtige klachten. De mortaliteit is hoog: 75% bij paarden en bijna 60% bij mensen. Het virus werd voor het eerst opgemerkt bij paarden in het begin van de jaren 90, terwijl virologen ervan uitgaan dat het bij vleermuizen al een eeuwigheid aanwezig is. Raina Plowright startte met haar onderzoek in 2006, bij de vliegende vos, een grote vleermuis die men in Australië aantreft. Wat haar aandacht trok, was dat zij en haar collega's het Hendra-virus oorspronkelijk maar sporadisch bij deze vleermuizen aantroffen. Tot tropisch cycloon Harry in 2005-2006 over de kust van de Northern Territory raasde en de voedselbronnen van de vleermuizen vernietigde. Honderdduizenden vliegende vossen verdwenen. De onderzoekers vonden echter een kleine populatie van zwakke en ondervoede vliegende vossen, met een uitgesproken dragerschap van het Hendra-virus. Dat leidde prof. Plowright tot de hypothese dat nutritionele stress bij vleermuizen een mechanisme kan zijn dat hun dragerschap voor het Hendra-virus bevordert. En dat hetzelfde misschien geldt voor andere virussen, al dan niet bij andere vleermuizen. Vijfentwintig jaar lang verzamelden prof. Plowright en medewerkers gegevens over veranderende leefomstandigheden bij vleermuizen en spillover van virussen waarvan ze drager zijn. Ze konden de juistheid van hun hypothese aantonen.Een aangrijpingspunt voor hun onderzoek was El Niño, een klimaatverschijnsel waarbij het weer in Australië een paar jaar warmer en droger wordt. Deze verschuiving is kwalijk voor de eucalyptusbomen, waarvan de nectar een belangrijke voedselbron is voor vleermuizen. Omdat de mens al enige tijd roofbouw pleegt op hun natuurlijke biotoop, vallen ook de gebruikelijke voedingsalternatieven uit. Daarom hebben de vleermuizen in geval van schaarste geen andere keuze dan naar verstedelijkte zones te verhuizen, waar ze zich moeten tevredenstellen met vijgen- en mangobomen. Deze noodoplossing staat voor hen gelijk met nutritionele stress, waardoor ze het Hendra-virus massaal gaan uitscheiden via urine en feces. Zo besmet het virus paarden die op de grond snuffelen. De onderzoekers willen aan de hand van vleermuizenkolonies die in laboratoriumomstandigheden leven, aan het licht brengen hoe nutritionele stress precies op het immuunsysteem van de dieren ingrijpt om de virale lading in hun lichaam op te drijven. Met behulp van verschillende voedingsdiëten en gecontroleerde inoculatie zullen ze nagaan welke voeding de virale uitscheiding bevordert, hoe intens de uitscheiding is en hoelang ze duurt. Intussen zullen teams op het terrein verschillende soorten vleermuizen in kaart brengen, om meer zicht te krijgen op de ecologie van spillover. Vleermuizen die drager zijn van coronavirussen en vleermuizen die ebolavirussen dragen, zijn bijvoorbeeld verschillend. De uiteindelijke bedoeling is om uitbraken te voorspellen en tijdig maatregelen te nemen. Zo'n maatregel kan zijn dat men paarden in Australië vaccineert als modellen aangeven dat de virale lading bij vleermuizen dreigt te stijgen. Moeilijker tot stand te brengen, maar allicht efficiënter op langere termijn, is het herstel van vernietigde biotopen, bijvoorbeeld door het aanplanten van eucalyptusbomen.