Het voorontwerp van wet tot wijziging van de patiëntenrechtenwet bevat enkele frappante voorbeelden van 'juridisme', of "het overheersen van juridische beschouwing of behandeling in maatschappelijke aangelegenheden".
...
Minister Vandenbroucke (Vooruit) maakte het voorontwerp van wet openbaar. Tot dinsdag jl. konden burgers hun feedback geven. In het algemeen laat het voorontwerp de principes en de uitgangspunten van de wet intact. Toch moet de wetgever op de hoede zijn voor 'juridisme'. Enkele frappante voorbeelden. Artikel 7 van de patiëntenrechtenwet kent de patiënt het recht toe op alle informatie nodig om inzicht te krijgen in zijn gezondheidstoestand en de vermoedelijke evolutie ervan. De communicatie moet geschieden in een duidelijke taal. Die laatste zin wordt als volgt vervangen: 'de gezondheidzorgbeoefenaar licht de patiënt tijdig in en op een duidelijke wijze, die past bij zijn bevattingsvermogen'. Dat komt op hetzelfde neer. De huidige wettekst bepaalt vervolgens dat de patiënt erom kan verzoeken dat de informatie hem schriftelijk wordt bevestigd. Die zin blijft behouden maar wordt gevolgd door een nieuwe bepaling: "De gezondheidszorgbeoefenaar verschaft de informatie ook schriftelijk in geval van complexe informatie en indien pertinent." Hier loert juridisme om de hoek: wat is complexe informatie en wat is pertinent? Wie zal dat uitmaken? Vermits het om een verplichting gaat, zullen artsen geneigd zijn op veilig te spelen en veel schriftelijke informatie geven. Zoals in Duitsland dreigen patiënten 'horrorcatalogen' te lezen te krijgen. De vertrouwensrelatie wordt zo door het 'garagistenmodel' vervangen. Dat wil zeggen: iedereen wordt op dezelfde manier behandeld. De bestaande wet laat het aan de patiënt en aan de arts over om van geval tot geval uit te maken of papier nodig is of niet. Dat blijft best zo. Nu maakt de wet een onderscheid tussen de vertrouwenspersoon en de vertegenwoordiger van de patiënt. Eenvoudig gezegd: de vertrouwenspersoon staat een nog bekwame patiënt bij terwijl de vertegenwoordiger de rechten van een onbekwame patiënt uitoefent. De ene is een informele figuur, de andere een rechtsfiguur. Heel wat studenten hebben het lastig met dat onderscheid, en zij zijn waarschijnlijk niet alleen.Het voorontwerp vergemakkelijkt de zaken niet. Het wijdt een nieuw artikel 11/1 volledig aan de vertrouwenspersoon. Daarin staat onder meer dat de patiënt 'de draagwijdte van de bevoegdheid van de vertrouwenspersoon' aanvult. Maar welke 'bevoegdheid' zou een vertrouwenspersoon dan meer kunnen hebben dan het bijstaan van de patiënt? De vertrouwenspersoon schuift zo wel heel erg op in de richting van de vertegenwoordiger. Ook daar kunnen schriftgeleerden profijt proberen uit te halen. Dat kan eveneens het geval zijn met een andere nieuwe bepaling (artikel 14§1/1), die stelt dat de patiënt de persoon die hij heeft aangeduid als vertrouwenspersoon, ook kan aanduiden als vertegenwoordiger. Uiteraard is dat ook nu al mogelijk - een uitdrukkelijke bepaling in die zin lijkt niet aangewezen.