...

In de oude katoenfabriek aan het Gentse Minnemeers loopt een instructieve tentoonstelling over de soms moeilijke relatie van de mens met zijn of haar werk en de veiligheids- en gezondheidsaspecten die aan een job verbonden zijn. Daarbij valt op hoe, vooral vanaf de 19e eeuw, de klemtoon is verschoven: van werken in (levens)gevaarlijke omstandigheden naar aandacht voor het (psychisch) welzijn van de werknemer. In die 19e eeuw zijn ook de eerste instanties opgericht die zich om de fysieke veiligheid van de werknemer gingen bekommeren: de Hoge Gezondheidsraad in 1849, de Société de Médecine als 'onafhankelijk forum voor openbare gezondheidszorg en preventieve geneeskunde' (in 1880) en in 1894 de arbeidsinspectie. De eerste sociale wetten dateren van de beginjaren van de 20e eeuw. Dat betekent ook dat artsen zich in die arbeidsorganisatie zijn gaan buigen over gezondheidsaspecten van werk. De Engelse chirurg Pott schreef al in 1775 over de relatie tussen scrotumkanker en werken als schoorsteenveger. Een eeuw later waarschuwde de arbeidsinspectie voor schadelijke gezondheidseffecten van loodwit, beitsen en andere toxische stoffen. Toch zal het nog decennia duren voor het Fonds voor Beroepsziekten wordt opgericht (in 1963) en de stoflong van mijnwerkers als eerste beroepsziekte erkend wordt. Ondanks preventiecampagnes blijft ook het aantal arbeidsongevallen (110.000 in 2021) hoog. Dezer dagen worden (bedrijfs)artsen vaak geconfronteerd met burn-out. Stressgerelateerde klachten en zorgen over werkbaar werk leiden tot torens literatuur over het probleem. Toch is het geen nieuw fenomeen. In de 19e eeuw werden psychische klachten onder de noemer neurasthenie gebundeld, en ook toen durfden arbeiders naar pepmiddelen grijpen om lange arbeidsdagen draaglijk te maken.