...

Het Besluit van de Vlaamse Regering is gebaseerd op het advies van de Vlaamse Planningscommissie (VPC) dat in december tot stand kwam. Het Besluit (BVR) geeft het maximumaantal artsen dat in 2026 met een specifieke beroepsopleiding kan starten: quota voor 14 specialismen (zie tabel). Voor een groep van specialismen (dermatologen, spoedartsen, neurologen, plastisch chirurgen en stomatologen) geeft het BVR één groepsquotum. Dat staat ook zo in het advies van de VPC. Die laatste geeft wel een aanbeveling aan de decanen over hoe ze dit quotum over de disciplines in deze groep het best zouden verdelen. De federale Planningscommissie besloot voor 2026 zes disciplines uit het artsencontingent te halen, omdat bij het uitwerken van Plankad (de prospectie over langere termijn) was gebleken dat er een tekort dreigt van deze artsen. Het gaat om geriaters, reumatologen en medisch oncologen - naast volwassenenpsychiaters, klinisch biologen en anatomopathologen. Voor deze disciplines gelden er dan geen beperkingen. Een aantal van deze disciplines behoren tot de interne geneeskunde. Artsen die een beroepsopleiding interne geneeskunde starten, beginnen met de 'truncus communis' en kiezen pas in het tweede of het derde jaar voor hun verdere specialisatie. De VPC besloot daarom om voor het geheel van de inwendige disciplines géén quotum vast te leggen - bijvoorbeeld ook niet voor cardiologen. Maar ze gaf in haar advies ook een aanbeveling mee voor de decanen over hoeveel artsen er voor elk van deze disciplines zouden moeten worden opgeleid (zie tabel). De grootste knelpuntspecialismen zijn huisartsen en kinderpsychiaters. De VPC geeft hier wel quota voor op (respectievelijk 388 en 30). Maar ze merkt op dat het wenselijk zou zijn dat meer artsen voor deze specialisaties kiezen. Het BVR neemt deze cijfers niet over omdat de Vlaamse regering het aantal nieuwe huisartsen en kinderpsychiaters evenmin wil beperken. In haar advies vraagt de VPC ook aan de Vlaamse regering om het besluit uit 2020 over haar oprichting te herzien, zodat ze op zoek kan gaan naar meer gegevens dan alleen de data en de methode van de federale Planningscommissie. En om werk te maken van de gegevensdeling met de federale overheid, en voldoende eigen analysecapaciteit, voor de planning van het medisch aanbod.