...

Centraal in het onderzoek van prof. Hanseeuw staat beeldvorming van het tau-eiwit, een techniek die de onderzoeker in 2014 in de VS geleerd heeft. In 2019 bracht hij ze naar de Cliniques Saint-Luc. Met beeldvorming van het tau-eiwit wil hij kijken welke hersenzones door de ziekte van Alzheimer worden aangetast en wat het verband is met de cognitieve achteruitgang en andere symptomen. "De ziekte van Alzheimer gaat gepaard met neerslagen van amyloïd en tau. Beeldvorming van amyloïd bestaat sinds 2004 en maakt het mogelijk de diagnose van de ziekte van Alzheimer te bevestigen. Het is het eerste eiwit dat neerslaat, maar men moet het veeleer als een risicofactor beschouwen, want een persoon met amyloïdneerslagen kan intacte cognitieve functies hebben - dat geldt overigens voor 25% van de mensen op 75-jarige leeftijd", legt de onderzoeker uit. "Anders ligt het met het tau-eiwit, waarvan de neergeslagen hoeveelheid zeer goed correleert met de geheugenfuncties en de cognitie over het algemeen. Hoe overvloediger het aanwezig is, hoe erger de deficits." Eigenlijk treedt amyloïd op als een katalysator die het ontstaan van de tau-neerslagen versnelt. Men vindt het tau-eiwit bij alle personen op hogere leeftijd, weet Bernard Anseeuw. Pathologisch wordt de situatie als de neerslagen zich uitbreiden tot buiten bepaalde welomschreven hersenzones. Toch ziet het ernaar uit dat iedereen die pathologische situatie kan bereiken als hij maar lang genoeg leeft, hoewel het dan gaat om een tijdsverloop dat de normale levensverwachting overstijgt: "Sommige wetenschappers formuleren de hypothese dat we allemaal de ziekte van Alzheimer zouden ontwikkelen, met ernstige cognitieve stoornissen, als we 200 jaar oud werden. Een aantal mensen ontwikkelen amyloïdneerslagen die het proces versnellen, zodat hun hersenleeftijd 200 jaar bedraagt als zijzelf nog maar 65 of 85 jaar oud zijn", aldus prof. Hanseeuw. Als tau-neerslagen bij alle ouderen aanwezig zijn, vanaf welke drempelwaarde kan men er dan van uitgaan dat de tau-beeldvorming positief is en de diagnose 'ziekte van Alzheimer' bevestigt? "Momenteel gebruiken wij een percentage: zodra 15% van de voxels (driedimensionale pixels) tau-positief is, nemen wij aan dat het beeld zonder enige twijfel afwijkend is. Volgens de autopsiestudies waarover we beschikken, bestaat de tau-pathologie niet bij jonge mensen. Maar we zien ze wel bij zowat alle 80-jarigen, zij het dan in beperkte mate. Een aandeel in de voxels van 5% of 10% is allicht niet normaal bij iemand van 25 jaar, maar komt wel veel voor op 80-jarige leeftijd." Binnen het project, dat momenteel vrijwilligers ouder dan 55 jaar werft, vindt een langdurige cognitieve follow-up op plaats, om de evolutie van de cognitieve functies nauwgezet in kaart te brengen. "We willen weten of het tau-eiwit écht de factor is die het cognitieve functioneren aantast als de neerslagen in bepaalde hersenzones optreden, alsook het verband verduidelijken tussen de beeldvorming en de kliniek. Daarvoor hebben we neurocognitieve tests nodig die niet alleen gevoelig zijn, maar ook specifiek voor bepaalde hersenzones", zegt neuropsycholoog Lisa Quenon. Het derde luik van het onderzoek is helemaal nieuw: men wil nagaan of het mogelijk is de ziekte van Alzheimer te diagnosticeren met een eenvoudig bloedonderzoek. "Het blijft een moeilijke opdracht en we beschikken nog niet over drempelwaarden", geeft prof. Hanseeuw toe. "Maar het wordt stilaan mogelijk amyloïd en tau in het bloed te doseren met Single Molecule Array, een zeer gevoelige techniek. Laten we wel wezen: momenteel zou ik als arts nog geen diagnose van de ziekte van Alzheimer durven te stellen op basis van een bloedonderzoek." Deelnemers aan de studie krijgen neurocognitieve tests en een bloedonderzoek. Als dat laatste verontrustend blijkt, kan de betrokkene zich aanmelden voor uitgebreider neuropsychologisch onderzoek en beeldvorming. Ten slotte neemt het team ook deel aan studies rond monoklonale antilichamen ontwikkeld voor de behandeling van de ziekte van Alzheimer. In lijn met de brede context van hun werk, zullen de onderzoekers nagaan of monoklonale antilichamen een rol kunnen spelen bij de preventie van de ziekte, en wanneer men ze dan moet geven. "Op grond van onze gegevens denken we dat antilichamen tegen amyloïd nuttig zouden moeten zijn als preventie, niet als behandeling", zegt prof. Hanseeuw nog.