...

BS-voorzitter, dokter Jean-Luc Demeere vatte op het VBS-symposium 'Een toekomstvisie voor de specialistische geneeskunde' de resultaten samen van een enquête over het onderwerp. Voor de enquête werden de besturen van de beroepsorganisaties en wetenschappelijke verenigingen van artsen-specialisten bevraagd - waarvan VBS de koepelorganisatie is. Op de open vragen kwamen antwoorden van 21 Franstalige VBS-leden en 55 Vlaamse. De antwoorden kwamen zo uit 23 verschillende specialismen. Nog even vermelden dat op het symposium de winnaar van de prijs van de Specialist van het Jaar bekend werd gemaakt - zoals u op de bijgaande foto's kunt zien.De grote conclusies van de enquête luiden dat de specialistische geneeskunde voor een toenemende subspecialisatie staat, maar dat de uiteenlopende specialisten - van internisten tot orthopeden - blijven zweren bij een holistische benadering van de patiënt. Het klinisch beleid wordt steeds meer gevat in zorgprogramma's met een multidisciplinaire inslag. De specialist evolueert mee met de tijd: de elektronische middelen veranderen de verhouding en de communicatie met de patiënt en met andere partners in de zorg. De opleiding moet artsen daar beter op voorbereiden, evenals op de toenemende robotisering en andere nieuwe technologieën. Het gebruik van algoritmen, met name de 'artificiële intelligentie', zal een fundamentele impact hebben op de medische praktijk en de beoefening van bepaalde specialismen. Daarbij zal de geneeskunst moeten wijken voor een toenemende standaardisering, meent Demeere.Dokter Demeere overliep de resultaten per groepen van specialismen. Maar de resultaten over de verschillende specialismen gingen globaal in dezelfde richting. Hyperspecialisatie dreigt het werkterrein en de actieradius van de arts te verengen, wat niet altijd meerwaarde zal opleveren voor de volksgezondheid. Delegatie van taken "berooft" de arts van "beslissingsbevoegdheid". Specialisten willen in de regel niet opgesloten blijven binnen de muren van het ziekenhuis, een transmurale aanpak geniet de voorkeur - en vele specialisten willen zelfs de mogelijkheid de praktijk buiten het ziekenhuis te brengen, dichterbij de patiënt.De huisarts wordt vaak een coördinerende en adviserende rol toegeschreven. Maar in het betoog blijkt dit soms ook problematisch te zijn. De huisarts vraagt te veel beeldvorming aan, vinden de orthopeden. De huisarts is 'beperkt' voor kindergeneeskunde, de gynaecologie, KNO,... Demeere zelf zet zich af tegen een visie die eerstelijnsgeneeskunde gelijkstelt aan huisartsgeneeskunde. Voor hem is eerstelijnszorg een kwalitatieve zorg nabij de patiënt. Maar ook de specialist kan 'het eerste contact' zijn. Voor Demeere tekenen zich vooral problemen af: huisartsen zijn eigenlijk steeds minder beschikbaar. Blijven verpleegkundigen wel de grenzen van hun autonomie kennen? Patiënten raadplegen dokter Google voordat ze naar de arts gaan - en artsenpraktijken beoordelen ze op sociale media alsof het een restaurant betreft. Hoe breed deze twijfels en visies gedragen worden, was niet zo klaar. Wel komt herhaaldelijk naar voren dat de specialisten een hekel blijken te hebben aan het woord 'echelon'. Dat ze vinden dat ze in een geïntegreerde zorg naast de huisarts staan - dichtbij de patiënt.De liefde tussen algemene en universitaire ziekenhuizen blijkt niet altijd groot. Universitaire ziekenhuizen hebben niet het monopolie op hoogwaardige geneeskunde, vinden de beroepsorganisaties - de algemene ziekenhuizen zijn er zeker niet alleen voor 'banale' gevallen. 'Gepersonaliseerde en humane geneeskunde' zijn blijkbaar niet vanzelfsprekend voor universitaire centra. Universiteiten mogen zeker niet het monopolie hebben op de beroepsopleiding - de deelname van algemene ziekenhuizen helpt verzekeren dat die gericht blijft op de klinische praktijk. Universitaire ziekenhuizen zullen óók keuzes moeten maken.Dokter Demeere constateert dat de specialisten zeker niet afwijzend staan tegenover ziekenhuisnetwerken. Die zijn essentieel voor een adequaat en transparant zorgaanbod, optimaliseren het rendement en bevorderen het ontwikkelen van referentiecentra. Maar Demeere stelt een tegenstrijd vast tussen een economische logica en een nabije geneeskunde. Hoe voorkomt men dat de patiënt de basiszorg in kleinere centra als 'tweederangs' beschouwt, en hij onmiddellijk naar de prestigieuzere centra loopt?Moet de leiding van een ziekenhuis zich in de handen van een arts bevinden? Iets meer van de helft van de antwoorden (55%) luidt bevestigend. Bijna unaniem is men over de stelling dat artsen een rol hebben te spelen in het ziekenhuismanagement - Demeere vraagt zich af wie de 3% is die dat niet vindt. Zelf vindt hij het wat bizar dat 57% van de artsen daarnaast vindt dat een specifieke opleiding om managementtaken te vervullen niet nodig is.