...

In de vorige aflevering werd al vermeld dat hoofdstuk IV van de ZIV-wet de betrekkingen met de artsen regelde. 'Normaal'Afdeling 1 van dat hoofdstuk luidde: 'Overeenkomsten'. Artikel 26 bepaalde: 'Normaal worden de betrekkingen tussen de rechthebbenden eensdeels en de artsen anderdeels, met overeenkomsten geregeld'. Het woord 'normaal' had iets onheilspellend. Tijdens de bespreking van het wetsontwerp in de Senaatscommissie verbond Leburton zich er al toe 'het Parlement te vragen de wet te wijzigen indien de ene of de andere bepaling een hinderpaal mocht zijn voor het afsluiten van overeenkomsten'.Dat hij tijdens het debat in de Kamer de overeenkomsten had vergeleken met collectieve arbeidsovereenkomsten zal door veel artsen ook niet als geruststellend zijn ervaren. Nochtans berustte volgens de minister 'de algemene inrichting' van zijn wetsontwerp 'op overeenkomsten'.Een nieuwigheid waren de overeenkomsten nochtans niet. Een Koninklijk Besluit van 22 september 1955 had reeds een medisch-mutualistische commissie opgericht met de opdracht overeenkomsten te sluiten tot regeling van de betrekkingen tussen artsen en verzekerden. Oorspronkelijke regelingDe ZIV-wet ging er van uit dat reeds binnen de maand na haar bekendmaking (en dus voor haar inwerkingtreding op 1 januari 1964) een nationale overeenkomst tussen de vertegenwoordigers van de verzekeringsinstellingen en van de representatieve organisaties van de artsen zou worden afgesloten. In die overeenkomst diende 'in het bijzonder het bedrag der voor de verstrekkingen aan te rekenen honoraria' te worden bepaald (artikel 29). Die overeenkomst diende door de minister van Sociale Voorzorg te worden goedgekeurd en zou daarna aan de artsen worden voorgelegd met het verzoek om individuele toetreding (artikel 30). HonorariumbeperkingenAan de artsen die op 1 januari 1964 niet waren toegetreden tot die overeenkomst werden honorariumbeperkingen opgelegd (artikel 151). Indien er binnen de maand na de bekendmaking van de wet geen nationale overeenkomst kon worden opgemaakt, mochten de vertegenwoordigers van de verzekeringsinstellingen en de artsenorganisaties zogenaamde streekovereenkomsten afsluiten (artikel 28).Vanaf 18 september 1963 werden onderhandelingen aangeknoopt met de artsenorganisaties met het oog op het afsluiten van een nationale overeenkomst. Die werden stopgezet nadat sommige van die organisaties voorwaarden hadden gesteld die de regering niet kon aanvaarden. Daarop volgde een bemiddelingspoging door twaalf professoren van de vier toenmalige universiteiten. Eind oktober werd duidelijk dat zonder een wetswijziging de ZIV-wet niet op de voorziene datum zou kunnen inwerkingtreden. Vervolgens werd een wetsontwerp waaruit de zogenaamd 'aanvullende' wet van 24 december 1963 is voortgekomen in ijltempo door het Parlement gejaagd.Financiële en administratieve betrekkingenEen van de opvallendste wijzigingen was dat een overeenkomst niet langer 'de' betrekkingen regelde tussen de rechthebbenden en artsen, maar enkel de 'financiële en administratieve' betrekkingen, ook al had dit voornamelijk een symbolische betekenis.Belangrijker waren enkele inhoudelijke wijzigingen. Aan de koning werd de bevoegdheid gegeven om voor de artsen die tot een overeenkomst zouden toetreden, 'een speciale regeling inzake overlevings- en invaliditeitsverzekering' in te voeren (artikel 29, §10), het zogenaamde sociaal statuut. Tegelijk werd, zij het als overgangsmaatregel, in artikel 151, §2 bepaald dat 'in afwijking van het algemeen stelsel' de administratieve overheid voor het jaar 1964 zelf de tekst van een overeenkomst kon 'vaststellen' (sic). Dat zal niet van aard zijn geweest om het de kop opstekende verzet te bedaren. Zeg niet 'overeenkomst' maar 'akkoord'Ook al vormden volgens Leburton de overeenkomsten de steunpilaar van zijn wetsontwerp, toch waren zij wat de artsen betreft geen lang leven meer beschoren. De wet van 8 april 1965 wijzigde artikel 35 van de ZIV-wet: voortaan zouden 'normaal' de 'financiële en administratieve betrekkingen' tussen artsen en rechthebbenden worden geregeld door verbintenissen, opgenomen in 'akkoorden' afgesloten tussen de verzekeringsinstellingen en de beroepsorganisaties van artsen. Voor de andere beroepen en de ziekenhuizen bleven de overeenkomsten behouden. Dat was geen louter semantische aanpassing. Ze symboliseerde het verzet van de artsen tegen de oorspronkelijke ZIV-wet.