...

"Financiële benchmarking met de regionale ziekenhuizen leert ons dat de universitaire verloning voor het gros van de specialisten competitief is. De hoofdreden om in een UZ te (blijven) werken, is echter dat je fundamenteel een andere dan een strikt financiële optie neemt in je carrière", steekt professor Decramer van wal. Hij geeft toe dat voor een beperkt aantal specialisten -"de absolute grootverdieners"- de verloning lager ligt in een UZ dan in de regionale ziekenhuizen. "Maar net zo goed zijn er specialismen die in Leuven beduidend meer verdienen. Ieder jaar trekken we veel nieuwe artsen aan, ook uit grote regionale centra. En af en toe gaan er enkelen weg, dat is een normale zaak. Alleszins hebben we geen problemen om medische staf te rekruteren. We kunnen daar vrij selectief in zijn." Voor Decramer is de hoofdreden om als arts in een UZ te (blijven) werken niet enkel het 'toepassen' van geneeskunde maar vooral het ontwikkelen van nieuwe geneeskunde. "Mensen moeten de juiste 'mindset' hebben. Dat bedoel ik niet denigrerend tegenover de anderen, in algemene ziekenhuizen zitten ook heel intelligente, competente en gemotiveerde artsen. Maar ze hebben een andere visie. Die visie kan wel wisselen tijdens een carrière. Ook dat is begrijpelijk."Artsen in een universitaire setting zijn niet uitsluitend met patiëntenzorg bezig en dat heeft zo zijn gevolgen, weet financieel directeur professor Katrien Kesteloot. "De honoraria zijn in alle ziekenhuizen dezelfde. Als een arts echter twee dagen geen patiënten verzorgt, betekent dat op financieel vlak wel twee dagen geen inkomsten. Terwijl alle onkosten ondertussen doorlopen." "Het is wel zo," voegt professor Decramer er eerlijkheidshalve aan toe, "dat in een UZ ook veel specialisten in opleiding meedraaien in de patiëntenzorg. Maar toch. Onze stafleden besteden gemiddeld 30% van hun tijd aan andere dingen dan patiëntenzorg. Toch slagen we er op de meeste diensten in vergelijkbare activiteiten te ontplooien als in de regionale ziekenhuizen." Kesteloot: "Dat is echter geen evidentie, het vergt de nodige organisatie en inspanningen. Laat je alles puur op zijn beloop dan heb je een competitief nadeel." Ook hier voegt professor Decramer eraan toe dat de UZ Leuven ook wel enige competitieve voordelen heeft. "In disciplines zoals klinische biologie profiteren we wel van onze schaalgrootte die toelaat veel efficiënter te werken."Professor Kesteloot herinnert eraan dat de inkomstenbronnen van de UZ Leuven niet wezenlijk verschillen van deze in andere ziekenhuizen. "Er is het Budget Financiële Middelen (BFM), de honoraria en de inkomsten uit farmaceutische producten (geneesmiddelen, implantaten...). Voorts zijn er relatief minder belangrijke inkomstenbronnen uit Riziv-conventies, dagforfaits, kamersupplementen enz. Dan zijn er nog niet-patiëntenzorg-gerelateerde inkomsten zoals valorisatie-inkomsten uit octrooien -dat is wel specifiek voor een UZ-, inkomsten uit de parking en de cafetaria, personeelssubsidies (maribel, IBF...) enz." De financieel directeur stelt vast dat de uitgavenzijde, de kostenstructuur, van een universitair ziekenhuis "sterk verschilt van de kostenstructuur in een algemeen niet-universitair ziekenhuis." Kesteloot: "Een belangrijk competitief nadeel is uiteraard dat wij niet met zelfstandige maar met gesalarieerde artsen werken. Ze vallen voor hun volledige inkomen onder de Sociale Zekerheid voor werknemers. Dat betekent voor het ziekenhuis gemiddeld genomen een veel hogere RSZ-kost, zowel wat de patronale bijdragen als wat de bijdragen van de werknemer betreft. Dit terwijl de honoraria voor de medische prestaties uiteraard los staan van het sociaal statuut van de arts. Die bedragen zijn overal dezelfde."Pakweg twintig jaar geleden kampten de UZ Leuven met een omvangrijk financieel deficit. Anno 2016 is er op dit vlak geen vuiltje meer aan de lucht terwijl het ziekenhuis toch voortdurend investeert. Vanwaar die ommezwaai? Voor Katrien Kesteloot is het antwoord eenvoudig. "Door hard te werken", lacht ze. Marc Decramer: "In 1998 lichtte McKinsey de organisatie door. Daarna werd een hele nieuwe managementstructuur opgezet die toelaat cijfers ook op microniveau te genereren. Daardoor hebben we nu een beter inzicht in kosten en opbrengsten. We bewaken de kosten ook veel beter dan vroeger. Hard hebben we ook gewerkt om de activiteiten op peil te houden en om nieuwe activiteiten te ontwikkelen. En tenslotte richten de UZ Leuven zich meer op de specifieke derde- en vierdelijnsfunctie. Een heel groot aandeel van de transplantaties in België gebeurt nu bijvoorbeeld hier." Professor Kesteloot: "De personeelsinzet wordt ook nauwgezet bewaakt. Uiteraard is er voldoende personeel nodig maar de inzet gebeurt gedifferentieerd in functie van activiteit. Door die activiteiten nauwgezet op te volgen is het ook gemakkelijker om de bestaffing aan te passen." Decramer: "En we voeren een zeer voorzichtig financieel beleid. Ons principe is dat we geld slechts uitgeven als we het eerst verdiend hebben." Katrien Kesteloot: "Door dat voorzichtige begrotingsbeleid kunnen we ook nieuwe projecten en activiteiten opstarten. Dat gebeurt elk jaar en tot nu toe hebben we nog nooit een project om financiële redenen -omdat de situatie slechter evolueert dan verwacht- abrupt moeten afbreken in de loop van het jaar. Dat zou uiteraard niet wenselijk zijn, de gemaakte kosten gaan dan verloren. Met materiaal, eveneens een belangrijke kostenpost, proberen we zuinig om te gaan. Een goed aankoopbeleid en onze schaalvoordelen laten besparingen toe. Dat vergt wel dagdagelijks nauw toezicht en opvolging." De UZ Leuven werken ook met jaarlijkse investeringsbudgetten per medische dienst. "Wat de dienst niet opgebruikt, mag ze opsparen en in latere jaren besteden. Anders heeft men de neiging op het einde van het jaar onnodige investeringen te doen om het budget op te gebruiken want anders is men het kwijt," aldus Kesteloot. Decramer: "Behalve het investeringsbudget waarmee elke medische dienst mag werken worden alle andere zaken wel centraal beslist, maar uiteraard steeds in nauw overleg met de betrokken diensten. We hebben ondertussen ook een nieuw allocatiemodel ontwikkeld waarbij er in de toekomst nog meer beslissingen door de dienst zelf zullen kunnen genomen worden. Dat model zullen we toepassen vanaf de begroting 2017."