Als arts zitten we in een heel sociaal beroep waarbij we de hele dag bezig zijn met mensen. Pandemie of geen pandemie, die gesprekken blijven doorgaan. Dat maakt het ergens zo bijzonder om te beseffen hoe eenzijdig die sociale contacten zijn. De arts-patiëntrelatie is er eentje waarbij het doodnormaal is om erg persoonlijke en intieme informatie te kennen van de ene kant, en nagenoeg niets van de andere kant.

Die ongelijkheid speelt natuurlijk een grote rol in waarom het zo belangrijk is om een professionele afstand te bewaren bij de patiënten die we behandelen. Dit is nergens zo waar als in het psychiatrische werkveld, waar de arts-patiëntrelatie mee een therapeutische tool vormt.

Het is dan ook een thema dat geregeld aan bod komt en waar interessante discussies kunnen ontstaan, zowel in de ASO-opleiding als in de integratieve psychotherapieopleiding die ik nu volg.

De interpretatie die mensen geven aan het idee van professionele afstand is bijvoorbeeld al erg variabel. De ene persoon vindt het best normaal om ook af en toe dingen over zichzelf te delen in een therapeutische relatie. De andere persoon voelt daar juist veel weerstand tegen en zal weinig tot niets van zichzelf delen.

Ik merk ook wel dat er in ons werkveld een soort taboe hangt rond dat thema. Je mag niet te dicht komen bij je patiënt. Je mag je objectiviteit als behandelaar niet verliezen. En je mag absoluut niet in de tegenoverdrachtelijke val van grensoverschrijdend gedrag trappen. Dat laatste is natuurlijk een taboe voor een reden, want juist omwille van die inherente ongelijkheid kan je ook heel veel schade toebrengen als behandelaar.

Is het onze eigen kwetsbaarheid die patiënten kan overtuigen om met ons een proces aan te gaan?

Onze patiënten stellen immers enorm veel vertrouwen in ons. In therapie leggen ze hun hart en ziel bloot, en dat vraagt veel kwetsbaarheid van hun kant. De vraag is dan hoe wij daar tegenover staan. Zijn we best de standvastige, mysterieuze figuur waarop ze kunnen vertrouwen net omdat ze onze gebreken niet zien? Of is het dan weer onze eigen kwetsbaarheid die hen kan overtuigen om met ons een proces aan te gaan?

Een goede vriend van me heeft lang aan de andere kant van die therapeutische relatie gestaan, met wisselende ervaringen. Hij beargumenteert dat de therapeut waar hij naar zijn gevoel de beste voortgang mee boekte, degene was die ook iets van zichzelf durfde te laten zien. Die therapeut liet via zijn eigen kwetsbaarheid zien dat hij ook maar gewoon een mens was en samen met hem de reis kon ondernemen.

Zulke dingen zetten me wel aan het denken. Ik deel in mijn therapeutische relatie nagenoeg niets. Het meeste dat sommige patiënten van me weten is dat ik thuis katten heb - en dat is vooral een gevolg van de momenteel alomtegenwoordige videoconsultatie. Het idee van meer te delen voelt voor mij eerder ongepast, tot soms gevaarlijk zelfs. Maar is dat een correcte inschatting of mis ik hier juist kansen?

Terwijl ik dit schrijf bedenk ik me hoe aangenaam het zou zijn om een rechtlijnig antwoord te krijgen op deze vragen. Maar als er iets is dat ik al geleerd heb in mijn opleiding, is dat het stellen van de vragen vaak meer teweegbrengt dan het beantwoorden ervan.

Als arts zitten we in een heel sociaal beroep waarbij we de hele dag bezig zijn met mensen. Pandemie of geen pandemie, die gesprekken blijven doorgaan. Dat maakt het ergens zo bijzonder om te beseffen hoe eenzijdig die sociale contacten zijn. De arts-patiëntrelatie is er eentje waarbij het doodnormaal is om erg persoonlijke en intieme informatie te kennen van de ene kant, en nagenoeg niets van de andere kant.Die ongelijkheid speelt natuurlijk een grote rol in waarom het zo belangrijk is om een professionele afstand te bewaren bij de patiënten die we behandelen. Dit is nergens zo waar als in het psychiatrische werkveld, waar de arts-patiëntrelatie mee een therapeutische tool vormt. Het is dan ook een thema dat geregeld aan bod komt en waar interessante discussies kunnen ontstaan, zowel in de ASO-opleiding als in de integratieve psychotherapieopleiding die ik nu volg. De interpretatie die mensen geven aan het idee van professionele afstand is bijvoorbeeld al erg variabel. De ene persoon vindt het best normaal om ook af en toe dingen over zichzelf te delen in een therapeutische relatie. De andere persoon voelt daar juist veel weerstand tegen en zal weinig tot niets van zichzelf delen. Ik merk ook wel dat er in ons werkveld een soort taboe hangt rond dat thema. Je mag niet te dicht komen bij je patiënt. Je mag je objectiviteit als behandelaar niet verliezen. En je mag absoluut niet in de tegenoverdrachtelijke val van grensoverschrijdend gedrag trappen. Dat laatste is natuurlijk een taboe voor een reden, want juist omwille van die inherente ongelijkheid kan je ook heel veel schade toebrengen als behandelaar.Onze patiënten stellen immers enorm veel vertrouwen in ons. In therapie leggen ze hun hart en ziel bloot, en dat vraagt veel kwetsbaarheid van hun kant. De vraag is dan hoe wij daar tegenover staan. Zijn we best de standvastige, mysterieuze figuur waarop ze kunnen vertrouwen net omdat ze onze gebreken niet zien? Of is het dan weer onze eigen kwetsbaarheid die hen kan overtuigen om met ons een proces aan te gaan?Een goede vriend van me heeft lang aan de andere kant van die therapeutische relatie gestaan, met wisselende ervaringen. Hij beargumenteert dat de therapeut waar hij naar zijn gevoel de beste voortgang mee boekte, degene was die ook iets van zichzelf durfde te laten zien. Die therapeut liet via zijn eigen kwetsbaarheid zien dat hij ook maar gewoon een mens was en samen met hem de reis kon ondernemen. Zulke dingen zetten me wel aan het denken. Ik deel in mijn therapeutische relatie nagenoeg niets. Het meeste dat sommige patiënten van me weten is dat ik thuis katten heb - en dat is vooral een gevolg van de momenteel alomtegenwoordige videoconsultatie. Het idee van meer te delen voelt voor mij eerder ongepast, tot soms gevaarlijk zelfs. Maar is dat een correcte inschatting of mis ik hier juist kansen? Terwijl ik dit schrijf bedenk ik me hoe aangenaam het zou zijn om een rechtlijnig antwoord te krijgen op deze vragen. Maar als er iets is dat ik al geleerd heb in mijn opleiding, is dat het stellen van de vragen vaak meer teweegbrengt dan het beantwoorden ervan.