...

De eerste studie hieromtrent verscheen eind vorig jaar in The Lancet Regional Health (1). De auteurs voerden een systematische review uit van drie studies. Het waren gerandomiseerde placebogecontroleerde studies die door de FDA en het EMA waren goedgekeurd. Zeg maar: de grote studies waarmee telkens de doeltreffendheid van het vaccin werd beoordeeld, samen goed voor zowat 45.000 personen. Twee studies gingen over mRNA-vaccins (dat van BioNTech-Pfizer en dat van Moderna), de derde over een virale-vectorvaccin (dat van Johnson & Johnson). De auteurs stelden vast dat sommige bijwerkingen vrij frequent voorkwamen, maar bovendien bijna even frequent waren in de placebogroep als in de gevaccineerde groep. Vermoeidheid kwam voor bij 38-42% van de personen in de gevaccineerde groep en bij 21-29% van de personen in de placebogroep. Een gelijkaardig patroon zag men voor hoofdpijn (33-39% versus 24-27%) en voor spierpijn (18-33% versus 10-14%). Een grotere discrepantie bestond er voor pijn rond de injectieplaats, maar toch kwam ook die in de placebogroep voor (48-84% versus 12-17%). Andere bijwerkingen waren minder frequent, maar lieten zich toch ook weer telkens bij gevaccineerde personen en in de placebogroep optekenen. Een overigens lovend commentaar in The Lancet merkt op dat drie studies misschien een wat beperkt beeld geven (2). Maar op 18 januari publiceerde Network Jama Open een tweede systematische review betreffende 12 placebogecontroleerde studies en andermaal zo'n 45.000 personen (3). In dat geheel kwamen zowel mRNA-vaccins als virale-vectorvaccins en eiwitvaccins aan bod. De resultaten zijn gelijklopend met die van de studie in The Lancet. In de abstract van de studie in JAMA leest men in één oogopslag een onderscheid tussen de eerste en de tweede dosis. In de placebogroep meldde 35,2% van de respondenten een bijwerking na de eerste dosis, tegenover 31,8% na de tweede dosis. Bij gevaccineerde personen was dat respectievelijk 46,3% en 66,7%. Uit de verhouding tussen de placebogroep en de gevaccineerde groep berekenden de auteurs dat systemische bijwerkingen voor 76% toe te schrijven waren aan het nocebo-effect na de eerste dosis, en voor 52% na de tweede dosis. Er bestond een significant verschil tussen de bijwerkingen van beide groepen net na de eerste én de tweede dosis, maar het verschil was klein na de eerste en groot na de tweede dosis. De studie in The Lancet vond iets gelijkaardigs: de gerapporteerde bijwerkingen namen af tussen de eerste en de tweede dosis in de placebogroep, terwijl ze tijdens dat traject toenamen in de gevaccineerde groep. Dat gold meer bepaald voor vermoeidheid, hoofdpijn en spierpijn. Een nocebo-effect, zeggen beide onderzoeksgroepen unaniem. Welke andere verklaring kunnen we ook koppelen aan het optreden van zulke frequente bijwerkingen bij personen die een injectie met een zoutoplossing kregen? Het nocebo-effect is de tegenhanger van het placebo-effect. Het verwijst naar het optreden van bijwerkingen nadat iemand een geneesmiddel, vaccin of andere medische interventie gekregen heeft, omdat die persoon verwacht dat het betrokken geneesmiddel, vaccin of de medische interventie die bijwerkingen zal veroorzaken. Eerder onderzoek heeft uitgewezen dat bijwerkingen van een medische interventie des te meer uitgesproken zijn naarmate de persoon op voorhand negatieve verwachtingen koestert. Een nocebo-effect bij vaccinatie is geen alleenstaand feit: eind 2020 werd in New England Journal of Medicine verslag uitgebracht van een dubbelblinde studie met statines, waaruit bleek dat 90% van de bijwerkingen aan een nocebo-effect toe te schrijven zijn (4). De auteurs in The Lancet merken overigens op dat pijn op de plaats van de injectie de frequentste bijwerking was bij gevaccineerde personen, terwijl vermoeidheid en hoofdpijn overheersten in de placebogroep. Die laatste twee klachten ziet men ook frequent bij personen die geen medicatie nemen, voegen ze eraan toe. Opmerkelijk is daarnaast dat de bijwerkingen in de placebogroep afnemen tussen de eerste en de tweede dosis, wat zou kunnen betekenen dat angst versus vertrouwdheid een rol speelt bij het optreden van de bijwerkingen. De toename van de bijwerkingen tussen de eerste en de tweede dosis in de gevaccineerde groep wordt in eerste instantie toegeschreven aan de versterkte immuunrespons die de tweede dosis opwekt. Maar de auteurs in JAMA opperen nog een tweede mechanisme. Uit het feit dat er in de gevaccineerde groep meer bijwerkingen zijn dan in de placebogroep kan men afleiden dat een deel van die bijwerkingen niet aan een nocebo-effect te wijten zijn. Dat betekent dus dat er bij de eerste dosis waarschijnlijk bijwerkingen optraden bij personen die mogelijk niet aan het nocebo- effect onderhevig waren. Maar de bijwerkingen die zij ervoeren bij de eerste dosis kan bij hen een negatieve verwachting in verband met de tweede dosis opgewekt hebben, dat alsnog tot een nocebo-effect leidde en het aantal gemelde bijwerkingen verder deed stijgen. Het nocebo-effect kan tot stand worden gebracht door communicatie vanuit allerlei hoeken: de media, de sociale netwerken, mond-tot-mondcommunicatie, enzovoort. Angst voor bijwerkingen verklaart vaccinatietwijfel en vaccinatieweigering niet over de hele lijn, maar uit onderzoek blijkt dat het toch wel een belangrijke factor is. Nu is het vanuit ethisch standpunt onontbeerlijk mensen in te lichten over de mogelijke bijwerkingen van geneesmiddelen en vaccins. Maar een toenemend aantal onderzoeksgegevens wijst erop dat het nuttig kan zijn meteen ook het nocebo-effect ter sprake te brengen. Men kan mensen vertellen dat er ook onder placebo bijwerkingen optreden, die dus niet aan het geneesmiddel of het vaccin te wijten zijn. En benadrukken dat een aantal personen die het vaccin kregen, geen bijwerkingen hadden. De doeltreffendheid van dit soort communicatie moet verder worden onderzocht, maar het is onwaarschijnlijk dat men er kwaad mee doet, aldus de auteurs in JAMA. De hogergenoemde studie rond statines werd uitgevoerd bij personen die oorspronkelijk hun statinebehandeling hadden gestopt wegens bijwerkingen. Nadat de studieresultaten hen werden voorgelegd in de context van het nocebo-effect, werd 50% bereid gevonden de behandeling te hervatten.