...

Om de zorgverlener aansprakelijk te kunnen stellen moet het slachtoffer aantonen dat deze een fout heeft begaan die in causaal verband staat met zijn schade. Dit oorzakelijk verband moet vaststaan en niet louter hypothetisch zijn. Toch hoeft dit geen absolute zekerheid te zijn, maar wel een juridische die overeenstemt met een hoge mate van waarschijnlijkheid."De patiënt moet het oorzakelijk verband tussen de fout en de schade met zekerheid aantonen door de rechter ervan te overtuigen dat het zeer waarschijnlijk is dat de schade het gevolg is van de fout van de artsen en dat een andere verklaring, ook al blijft deze theo- retisch mogelijk, redelijkerwijs niet in aanmerking komt (...). Het is niet voldoende dat het oorzakelijk verband louter waarschijnlijk is. Indien er andere aannemelijke oorzaken de schade kunnen hebben berokkend, maar die geen verband houden met het optreden van de arts, dan is er aanvullend bewijs nodig om aan te tonen dat dit het gevolg is van nalatigheid van de arts". Het bewijs van dit oorzakelijk verband is vaak moeilijk te leveren. Maar zelfs al kan een dergelijk causaal verband niet worden vastgesteld, dan is het nog steeds mogelijk om iets anders te bewijzen: niet dat de fout in rechtstreeks verband staat met lichamelijke schade, maar wel met een andere schade, die van het verlies van een kans om een voordeel of profijt te behalen of een verlies of nadeel te vermijden. De schade slaat dan niet op een aantasting van de lichamelijke integriteit of de dood, maar op een verlies van een kans op herstel of overleven. Het verlies van een kans kan dus aanleiding geven tot een vergoedbare schade, op voorwaarde dat de verloren kans reëel of ernstig is en dat de fout de conditio sine qua non is voor het verlies van deze kans. Meneer E. heeft last van ernstige buikkrampen, die ook gepaard gaan met diarree, braken en koortsontwikkeling. Zijn vrouw is bezorgd over zijn algemene toestand en vreest voor uitdroging. Ze belt een ambulance die haar echtgenoot naar het ziekenhuis brengt. Bij opname wordt een klinisch onderzoek uitgevoerd en daaruit blijkt dat de patiënt tekenen van een septische shock vertoont. Er wordt een infuus geplaatst met een breedspectrumantibioticum en een CT-scan van de buik aangevraagd met injectie van een jodiumhoudend contrastmiddel, om zo een mogelijke diagnose vast te stellen die tot een snelle chirurgische ingreep kan leiden. Na dit onderzoek volgt de waarschijnlijke diagnose: een acute aanval van colitis op basis van RCUH. Meneer E. wordt vervolgens opgenomen in de afdeling gastro-enterologie. De familie is bezorgd omdat zijn toestand erg achter- uit gaat. De volgende ochtend sterft de patiënt na een ademstilstand. De dochter en de vrouw van meneer E. zijn ervan overtuigd dat het ziekenhuis een fout heeft begaan en spannen een rechtszaak aan. De rechtbank stelt een gerechtelijk expert aan die tot de conclusie komt dat er sprake was van "het nalaten van de behandeling van de septische shock omdat volgens het betwiste medisch beeldonderzoek een operatie niet aan de orde was". De deskundige stelt inderdaad dat "een directe overbrenging naar intensive care met bijbehorend toezicht en monitoring garant had gestaan voor een adequate rehydratatie en controle van de vitale parameters, zodat men beter had kunnen reageren op eventuele problemen zoals acute ademhalingsstoornissen, hartstilstand, anurie... Zoiets kan niet efficiënt gebeuren op een normale afdeling". Hij voegt eraan toe dat de patiënt voorheen "al te kampen had met ernstige pathologiëen die hem bijzonder kwetsbaar maakten voor elke acute gezondheidscomplicatie. Doordat hij niet op intensive care lag, verloor hij de kans om die septische shock te boven te komen, wat waarschijnlijk zijn dood heeft veroorzaakt. Maar bij gebrek aan autopsie kan een ischemisch, cardiaal, cerebraal of visceraal falen nooit formeel worden uitgesloten".De deskundige preciseert dat het niet naleven van de beroepsregels die algemeen aanvaard worden door de betrokken ziekenhuizen "waarschijnlijk hebben bijgedragen tot de dood door een verlies van kans van de patiënt, wiens gezondheidstoestand al een 15-tal jaar precair was". Nadat ze hebben kennis genomen van de conclusies van de deskundige verdedigen beide partijen hun standpunt. De verzekeraar van het ziekenhuis enerzijds werpt op dat het oorzakelijk verband tussen de door de gerechtsexpert aangenomen fout (het niet meteen overbrengen van de patiënt naar de afdeling intensive care, waardoor het mogelijk was geweest hem adequaat te rehydrateren en doeltreffender te monitoren) niet in causaal verband staat met zijn overlijden en zelfs niet met het verlies van een kans op overleven. Het is waar dat het oorzakelijk verband tussen de vastgestelde nalatigheden en het overlijden niet zeker is. Want het is niet mogelijk om met zekerheid te stellen dat de patiënt in leven zou zijn gebleven, moest hij naar de intensive care zijn overgebracht. Maar los daarvan is het minder duidelijk of deze nalatigheden al dan niet een oorzakelijk verband hebben met het verlies van een kans op overleven van meneer E. Het Hof van zijn kant oordeelt dat het oorzakelijk verband niet is aangetoond, noch met de dood en noch met het verlies van een kans: "De deskundige stelt niet dat indien de patiënt vanaf zijn opname meteen naar de intensive care was overgebracht, hij zeker niet binnen enkele uren zou zijn overleden; bovendien is er gelet op de ziekelijke toestand van de patiënt zoals beschreven door de expert en erkend door de medische adviseur van de familie die aan de gerechtelijke expert schreef dat de medische voorgeschiedenis van de patiënt hem bijzonder kwetsbaar maakte voor een acute pathologie, niets dat aantoont of suggereert dat de patiënt niet zou zijn overleden indien hij een meer specifieke follow-up en een betere hydratatie had gekregen. Tenslotte moet men vaststellen dat de doodsoorzaak van de patiënt niet met zekerheid bekend is". Klaarblijkelijk richt de motivatie van het Hof zich vooral op het ontbreken van een causaal verband tussen fout en overlijden. Gezien de medische risico's en de al kritieke toestand van de patiënt kan men inderdaad niet met zekerheid stellen dat hij nog zou leven indien hij naar de intensive care was overgebracht. Een andere vraag is of de patiënt een kans op overleven heeft verloren omdat hij niet onmiddellijk werd getransfereerd. De motivatie van het Hof op dit punt is niet onderbouwd. De gerechtelijke expert wees er duidelijk op dat de patiënt een kans verloor om te herstellen van de septische shock omdat hij niet in intensive care werd opgevolgd. Tegelijk gaf hij aan dat de septische shock waarschijnlijk de doodsoorzaak was, maar voegde eraan toe dat bij gebrek aan een autopsie ook een ischemisch, cardiaal, cerebraal of visceraal ongeval niet formeel kon worden uitgesloten. In zijn motivatie wijst het Hof erop dat de doodsoorzaak van de patiënt niet met zekerheid bekend is, en lijkt het op grond van deze overweging de theorie van het verlies van een kans te verwerpen. Inderdaad, als de patiënt door die fout de kans verliest om te herstellen van de septische shock, maar het niet zeker is dat hij daaraan is gestorven, dan staat het nog minder vast dat de patiënt door die fout een overlevingskans heeft verloren. En hoewel andere doodsoorzaken theoretisch niet zijn uitgesloten, beschikken wij niet over voldoende gegevens om na te gaan of de stelling klopt dat het zeer waarschijnlijk is dat het overlijden te wijten is aan de septische shock of nog dat een opname van de patiënt in de afdeling intensive care ook andere mogelijke doodsoorzaken had kunnen voorkomen. Was dit inderdaad het geval, dan had men moeten concluderen dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de fout en het verlies van een kans op overleven.