...

Ze correleren zelden met een latere evolutie naar een bewezen virale mislukking (CVF). Vooral wat dat betreft bleek er geen verschil tussen dagelijkse inname van antiretrovirale middelen per os en injecties van langwerkend cabotegravir en rilpivirine. Bij hiv-dragers blijft het virus dus even goed onderdrukt met CAB/RPV LA als met dagelijkse inname van antiretrovirale middelen per os. De onderzoekers hebben een post-hocanalyse uitgevoerd van de gegevens van de patiënten die hadden deelgenomen aan een van de vier grote fase 3/3b-studies FLAIR, ATLAS, ATLAS-2M en SOLAR. In het totaal ging het om 2.506 patiënten, die in een 2-1-verhouding werden gerandomiseerd naar langwerkende injecties van cabotegravir en rilpivirine (n = 1.692) of dagelijkse orale inname van antiretrovirale middelen (n = 814). Ter herinnering, die vier studies hebben de virologische werkzaamheid geëvalueerd na overschakeling op injecties van cabotegravir en rilpivirine LA versus voortzetting van de klassieke perorale antiretrovirale behandeling bij hiv-dragers die sinds minstens zes maanden een onmeetbaar lage viruslast hadden. Blips Een blip is een eenmalig vastgestelde viruslast van 50 tot 200 kopieën/ml, die bij de volgende controle weer onmeetbaar laag was (< 50 kopieën). Blips zijn vastgesteld bij 97 (6%) van de 1.692 patiënten van de 'CAB + RPV LA'-groep en bij 61 (7%) van de 814 patiënten van de groep die een orale antiretrovirale behandeling innam. Tijdens een follow-up van een jaar is een van de 61 blips in de groep die dagelijks een behandeling per os innam, geëvolueerd naar een bewezen virologische mislukking. Van de 97 blips in de groep die werd behandeld met langwerkende injecties, is geen enkele geëvolueerd naar een bewezen virologische mislukking. Geringe viremie (LLV) Een geringe viremie werd gedefinieerd als een viruslast van 50 tot 200 kopieën bij minstens twee opeenvolgende metingen. Zo'n viremie van laag niveau (LVV) is vastgesteld bij 18 (1%) van de 1.692 patiënten van de 'CAB + RPV LA'-groep en bij tien (1,2%) van de 814 patiënten van de groep die dagelijks medicatie per os innam. Tijdens een follow-up van een jaar is geen enkel geval van LVV vastgesteld in de groep die medicatie per os innam, geëvolueerd naar een bewezen virologische mislukking. In de groep met langwerkende injecties is slechts een geval geëvolueerd naar een bewezen virologische mislukking. Vermoeden van virologische mislukking (SVF) Een vermoeden van virologische mislukking werd gedefinieerd als een viruslast ≥ 200 kopieën/ml die bij een volgende controle weer was gedaald tot < 200 kopieën. Een virologische mislukking werd vermoed bij 12 (< 1%) van de 1.692 patiënten van de 'CAB + RPV LA'-groep en bij 13 (1,6%) van de 814 patiënten van de andere groep. Tijdens een follow-up van een jaar zijn drie (25%) van de 12 gevallen van SVF in de 'CAB + RPV LA'-groep en drie (23%) van de 13 gevallen van SVF in de groep die dagelijks medicatie per os innam, geëvolueerd naar een bewezen virologische mislukking. De vorsers hebben de groep met SVF dan opgesplitst in drie groepen volgens de viruslast op dat ogenblik. De distributie van de twaalf gevallen van SVF bij de patiënten die injecties kregen, was als volgt: - negen met een viruslast van 200 tot 500 kopieën, van wie er twee zijn geëvolueerd naar een bewezen virologische mislukking; - drie met een viruslast van 500 tot 1.000 kopieën, van wie er een is geëvolueerd naar een bewezen virologische mislukking; -nul met een viruslast hoger dan 1.000 kopieën. De distributie van de dertien gevallen van SVF bij de patiënten die een perorale behandeling kregen, was als volgt: - vier met een viruslast van 200 tot 500 van wie er een is geëvolueerd naar een bewezen virologische mislukking;- vijf met een viruslast van 500 tot 1.000 van wie er een is geëvolueerd naar een bewezen virologische mislukking; -vier met een viruslast hoger dan 1.000 kopieën, van wie er een is geëvolueerd naar een bewezen virologische mislukking. Bewezen virologische mislukking (CVF) Een bewezen virologische mislukking werd gedefinieerd als een viruslast van 200 kopieën of meer bij twee opeenvolgende controles. Een bewezen virologische mislukking is vastgesteld bij zestien (< 1%) van de 1.692 patiënten van de 'CAB + RPV LA'-groep en bij zeven (< 1%) van de 814 patiënten die dagelijks orale antiretrovirale middelen innam. ConclusieIn die grondige post-hocanalyse hebben de onderzoekers vastgesteld dat het percentage bewezen virologische mislukking tijdens een follow-up van een jaar zeer laag was bij de patiënten met een stabiele onmeetbaar lage viruslast die waren overgeschakeld op langwerkende injecties, en vergelijkbaar met het percentage bij de patiënten die verder hun antiretrovirale behandeling per os hadden ingenomen. Ook zijn zelden blips en gevallen van geringe viremie (LLV) en vermoeden van virologische mislukking (SVF) vastgesteld en was het percentage latere bewezen virologische mislukkingen vergelijkbaar in de twee behandelingsgroepen. Dat wijst erop dat injecties van langwerkende geneesmiddelen het virus bij hiv-dragers niet minder goed onderdrukken dan de dagelijkse orale behandeling. Ref.: Thornhill J. et al. Poster 040, HIV Glasgow 2024.