...

Is de BMI wat te beperkt bij het voorspellen van diabetes en metabool syndroom? De BMI is een eenvoudige maat om het risico op ontwikkeling van diabetes of een metabool syndroom te voorspellen. Maar de BMI zegt niets over de distributie van het vetweefsel in het lichaam en leert ook niet in hoeverre de spieren bijdragen tot het lichaamsgewicht. Het viscerale vet, dat rond de organen zit, is belangrijker bij de pathogenese van hart- en vaataandoeningen dan het subcutane vet. Als twee mensen eenzelfde BMI hebben, zal het risico op diabetes en hart- en vaataandoeningen lager zijn bij de persoon met de hoogste hoeveelheid spieren en bot. Dat komt waarschijnlijk doordat spierweefsel een groot gedeelte van de hoeveelheid glucose in het lichaam gebruikt. Hoe hoger de spiermassa, des te meer glucose wordt er uit de bloedbaan gehaald en verbrand om energie te produceren. Er bestaan ook etnische verschillen in de distributie van het vetweefsel en de spiermassa, die ook bijdragen aan de verschillen in de BMI-waarden die het risico op diabetes of hart- en vaataandoeningen verhogen. Volgens een recente Engelse studie lopen mensen uit Zuidoost-Azië met een BMI van 23 kg/m² eenzelfde risico op diabetes als blanken met een BMI van 30 kg/m². Je kan de lichaamssamenstelling maar precies meten met een DEXA of MRI, maar dat zijn gesofisticeerde onderzoeken, die niet altijd voorhanden zijn in de eerstelijnszorg en veel hiv-referentiecentra. Dr. Jovana Milić et coll. van de Università degli Studi di Modena e Reggio Emilia hebben daarom onderzocht of veranderingen van de lichaamssamenstelling bij DEXA beter de ontwikkeling van diabetes of een metabool syndroom voorspellen bij patiënten met hiv dan de BMI. BMI of DEXA, that's the questionDe vorsers hebben de voorspellende waarde van de BMI en een DEXA onderzocht bij 1.895 hiv-patiënten, die al gedurende minstens 6 maanden werden gevolgd in hun hiv-referentiecentrum en die bij inclusie in de studie geen diabetes of metabool syndroom vertoonden. Bij alle patiënten werd een DEXA uitgevoerd om de lichaamssamenstelling (vetten, spieren en botmassa) te meten. De twee primaire eindpunten waren: het optreden van diabetes en het optreden van een metabool syndroom. Diabetes werd gedefinieerd als een HbA1c-gehalte van 6,5% of hoger, gebruik van antidiabetica, een nuchtere glykemie > 126 mg/dl of een glykemie onverschillig op welk tijdstip > 200 mg/dl. Een metabool syndroom werd gedefinieerd als een combinatie van minstens drie van de volgende factoren: een middelomtrek van 102 cm of meer bij mannen en 88 cm of meer bij vrouwen, een bloeddruk > 130/85 mmHg of inname van antihypertensiva, nuchtere serumtriglyceriden van 150 mg/dl of meer of een behandeling voor hypertriglyceridemie, een nuchtere HDL-cholesterolconcentratie < 40 mg/dl of een behandeling daarvoor en tot slot een nuchtere glykemie van 100 mg/dl of meer of een behandeling. De studie heeft ook een samengesteld eindpunt van diabetes en metabool syndroom onderzocht. Nog enkele gegevens over de 1.895 patiënten: 70% waren mannen; mediane duur van de follow-up 5,8 jaar; tijdens die follow-up zijn gemiddeld 5 DEXA-onderzoeken uitgevoerd. De gemiddelde leeftijd was 45 jaar en de mediane BMI 23,2 kg/m². De viruslast was goed onder controle (bij 88% onmeetbaar laag) en de patiënten hadden een hoog aantal CD4-cellen (gemiddeld 625/mm³). BMI: een betrouwbare maat als DEXA-beeldvorming niet beschikbaar isTijdens een follow-up van bijna 6 jaar hebben 219 patiënten diabetes ontwikkeld (incidentie van 1,5 per 100 patiëntjaren), 377 een metabool syndroom (incidentie van 3,7 per 100 patiëntjaren) en 417 diabetes of een metabool syndroom (incidentie van 4,1 per 100 patiëntjaren). Na correctie voor insulineresistentie, de kenmerken van de hiv-infectie, het alcoholgebruik, het rookgedrag en lichaamsbeweging correleerden veranderingen van de BMI, het trunculaire vet, de droge spiermassa, de botdichtheid van de lumbale wervels en van het viscerale vet alle met optreden van diabetes of een metabool syndroom. Een toename van de hoeveelheid visceraal vet correleerde het sterkst met het optreden van diabetes of een metabool syndroom. Maar als enkel de correlatie met diabetes werd geanalyseerd, correleerden veranderingen van het trunculaire vetweefsel, de botdichtheid van de lumbale wervels en het viscerale vet niet significant met het optreden van diabetes. Al de bovenvermelde veranderingen correleerden met een hoger risico op metabool syndroom en opnieuw hadden veranderingen van het viscerale vet de sterkste voorspellende waarde. De vorsers concluderen dan ook dat veranderingen van het viscerale vet en de droge spiermassa het best correleren met het samengestelde eindpunt, maar dat ook veranderingen van de BMI correleerden met het risico op diabetes en metabool syndroom. Als een DEXA-onderzoek niet mogelijk is, zijn een meting van de BMI en veranderingen van de BMI voldoende betrouwbaar om het risico op diabetes en metabool syndroom te ramen. Het is evenwel belangrijk te onderstrepen dat de vorsers geen rekening hebben gehouden met de etnische herkomst van de patiënten en evenmin de veranderingen van het gewicht en de lichaamssamenstelling hebben geanalyseerd volgens de etnische herkomst. Het is dan ook niet duidelijk of de waargenomen resultaten van toepassing zijn op alle situaties. Ref.: Taramasso L. et al. Abstract PS4.04, EACS 2023, Warschau.