Het geactiveerde B-celachtige (ABC) subtype van het diffuus grootcellig B-cellymfoom wordt geassocieerd met een inferieure overleving ondanks pogingen met nieuwe R-CHOP-combinaties. Fase II-onderzoeken hebben gesuggereerd dat de toevoeging van het immuunmodulerende middel lenalidomide aan R-CHOP het zwakke prognostische effect van het ABC-fenotype zou kunnen verbeteren en de behandelingsresultaten in deze subgroep van patiënten zou kunnen verbeteren. ROBUST was dan ook de eerste studie om de combinatie lenalidomide/ R-CHOP (R²-CHOP) te vergelijken met placebo/ R-CHOP in onbehandelde, prospectief geselecteerde, ABC-type DLBCL. Om te kunnen geïncludeerd worden moesten de patiënten volwassen zijn, met een Ann Arbor stadium II-IV ziekte, een IPI-score ≥ 2 en ECOG Performantie Status (PS) ≤ 2.

Patiënten werden gerandomiseerd naar lenalidomide (PO 15 mg/d, d1-14/21) en standaard R-CHOP21 versus placebo en R-CHOP21 gedurende 6 cycli, met 2 extra, optionele doses rituximab. Het primaire eindpunt was progressievrije overleving (PFS) gedefinieerd als tijd van randomisatie tot progressie of overlijden door welke oorzaak dan ook. Een totaal van 570 ABC-DLBCL-patiënten voldeed aan de ingangscriteria en werden geïncludeerd in de ROBUST-studie (n = 285 per arm).

De demografische gegevens bij aanvang van de studie waren vergelijkbaar binnen de beide groepen. Met een hazard ratio (HR) van 0,85 (95% CI, 0,63-1,14) en P-waarde van 0,29 werd het primaire eindpunt, PFS, niet gehaald. De mediane PFS werd in geen enkele behandelingsgroep bereikt. Een trend tot een betere PFS werd gezien in de R²-CHOP-groep bij die patiënten met een ziektestadium III-IV en een IPI-score ≥ 3. Bij een mediane follow-up van 27,1 maanden bedroeg de tweejaarsoverleving (OS) 79% voor R²-CHOP groep en 80% voor placebo/R-CHOP. De meest voorkomende graad 3/4-bijwerkingen (≥ 10%) voor R²-CHOP versus placebo/R-CHOP waren neutropenie (60% versus 48%), anemie (22% versus 14%), trombocytopenie (17% versus 11%) leukopenie (14% versus 15%), febriele neutropenie (14% versus 9%) en lymfopenie (11% versus 8%).

Prof. dr. Vitolo concludeerde dat in de ROBUST-studie bij onbehandelde patiënten met ABC-DLBCL R²-CHOP in een vergelijking met placebo/R-CHOP het primaire eindpunt van PFS niet bereikte. Een positieve trend ten gunste van R²-CHOP werd waargenomen bij patiënten in een gevorderd stadium en bij patiënten met een verhoogd risico.

Het geactiveerde B-celachtige (ABC) subtype van het diffuus grootcellig B-cellymfoom wordt geassocieerd met een inferieure overleving ondanks pogingen met nieuwe R-CHOP-combinaties. Fase II-onderzoeken hebben gesuggereerd dat de toevoeging van het immuunmodulerende middel lenalidomide aan R-CHOP het zwakke prognostische effect van het ABC-fenotype zou kunnen verbeteren en de behandelingsresultaten in deze subgroep van patiënten zou kunnen verbeteren. ROBUST was dan ook de eerste studie om de combinatie lenalidomide/ R-CHOP (R²-CHOP) te vergelijken met placebo/ R-CHOP in onbehandelde, prospectief geselecteerde, ABC-type DLBCL. Om te kunnen geïncludeerd worden moesten de patiënten volwassen zijn, met een Ann Arbor stadium II-IV ziekte, een IPI-score ≥ 2 en ECOG Performantie Status (PS) ≤ 2. Patiënten werden gerandomiseerd naar lenalidomide (PO 15 mg/d, d1-14/21) en standaard R-CHOP21 versus placebo en R-CHOP21 gedurende 6 cycli, met 2 extra, optionele doses rituximab. Het primaire eindpunt was progressievrije overleving (PFS) gedefinieerd als tijd van randomisatie tot progressie of overlijden door welke oorzaak dan ook. Een totaal van 570 ABC-DLBCL-patiënten voldeed aan de ingangscriteria en werden geïncludeerd in de ROBUST-studie (n = 285 per arm).De demografische gegevens bij aanvang van de studie waren vergelijkbaar binnen de beide groepen. Met een hazard ratio (HR) van 0,85 (95% CI, 0,63-1,14) en P-waarde van 0,29 werd het primaire eindpunt, PFS, niet gehaald. De mediane PFS werd in geen enkele behandelingsgroep bereikt. Een trend tot een betere PFS werd gezien in de R²-CHOP-groep bij die patiënten met een ziektestadium III-IV en een IPI-score ≥ 3. Bij een mediane follow-up van 27,1 maanden bedroeg de tweejaarsoverleving (OS) 79% voor R²-CHOP groep en 80% voor placebo/R-CHOP. De meest voorkomende graad 3/4-bijwerkingen (≥ 10%) voor R²-CHOP versus placebo/R-CHOP waren neutropenie (60% versus 48%), anemie (22% versus 14%), trombocytopenie (17% versus 11%) leukopenie (14% versus 15%), febriele neutropenie (14% versus 9%) en lymfopenie (11% versus 8%).Prof. dr. Vitolo concludeerde dat in de ROBUST-studie bij onbehandelde patiënten met ABC-DLBCL R²-CHOP in een vergelijking met placebo/R-CHOP het primaire eindpunt van PFS niet bereikte. Een positieve trend ten gunste van R²-CHOP werd waargenomen bij patiënten in een gevorderd stadium en bij patiënten met een verhoogd risico.