Rationale voor deze studie is het gegeven dat ibrutinib, een BTK-remmer, een indrukwekkende klinische werkzaamheid aangetoond heeft bij gevorderde of recidiverende CLL. In deze studie werden asymptomatische Binet A-patiënten met een gemiddeld, hoog of zeer hoog risico gerandomiseerd om ofwel ibrutinib 420 mg per dag of placebo te krijgen. EFS werd gedefinieerd als de tijd vanaf randomisatie tot het optreden van actieve ziekte, het krijgen van een nieuwe CLL-behandeling of overlijden. Secundaire eindpunten waren progressievrije overleving (PFS) en tijd tot volgende behandeling (TTNT). De globale overleving (OS) zal pas later worden geanalyseerd wanneer 60% (N = 28) van de vereiste gebeurtenissen zijn gemeld. Patiënten met een laag risico (N = 152) werden toegewezen aan een observationele groep en werden niet opgenomen in de primaire analyse.

Na een mediane follow-up van 31 maanden kunnen we vaststellen dat EFS in de ibrutinibgroep nog steeds niet bereikt werd versus 47,8 maanden in de placebogroep. Dit verschil toont een hazard ratio van 0,25 (95% CI, 0,14-0,43), met een significante P-waarde die kleiner is dan 0,0001. Eenzelfde vaststelling wordt gemaakt voor PFS die niet bereikt wordt voor ibrutinib en 14,8 maanden bedraagt voor placebo (HR 0,18, 95% CI, 0,12 tot 0,27). Ook de tijd tot een volgende behandeling TTNT is langer in de ibrutinibgroep (HR 0,21; 095% CI, 0,11 tot 0,39). De verbetering in EFS, PFS en TTNT was consistent in alle geanalyseerde risicogroepen. Conclusies trekken voor de patiënten met zeer hoog risico is moeilijk vanwege kleine aantallen (N = 8). Er was geen significant verschil tussen beide groepen wat betreft niet-ernstige (AE) en ernstige bijwerkingen (SAE). De meest voorkomende SAE's waren infecties (11,4 versus 11,8%), neoplasmata (5,9 versus 10,7%) en hartaandoeningen (8,6 versus 6,7%).

Prof. Langerbeins concludeert dat de resultaten van deze studie laten zien dat ibrutinib bij patiënten met een niet eerder behandelde CLL zowel de eventvrije overleving, de progressievrije overleving als de tijd tot een nieuwe behandeling significant verbetert in vergelijking met placebo. Er waren geen significante verschillen in bijwerkingen tussen beide studiearmen. Toch vindt prof. Langerbeins dat eerst de globale overlevingsdata moeten bekend zijn alvorens ibrutinib de nieuwe standaard kan genoemd worden bij patiënten met een niet eerder behandelde CLL.

Rationale voor deze studie is het gegeven dat ibrutinib, een BTK-remmer, een indrukwekkende klinische werkzaamheid aangetoond heeft bij gevorderde of recidiverende CLL. In deze studie werden asymptomatische Binet A-patiënten met een gemiddeld, hoog of zeer hoog risico gerandomiseerd om ofwel ibrutinib 420 mg per dag of placebo te krijgen. EFS werd gedefinieerd als de tijd vanaf randomisatie tot het optreden van actieve ziekte, het krijgen van een nieuwe CLL-behandeling of overlijden. Secundaire eindpunten waren progressievrije overleving (PFS) en tijd tot volgende behandeling (TTNT). De globale overleving (OS) zal pas later worden geanalyseerd wanneer 60% (N = 28) van de vereiste gebeurtenissen zijn gemeld. Patiënten met een laag risico (N = 152) werden toegewezen aan een observationele groep en werden niet opgenomen in de primaire analyse.Na een mediane follow-up van 31 maanden kunnen we vaststellen dat EFS in de ibrutinibgroep nog steeds niet bereikt werd versus 47,8 maanden in de placebogroep. Dit verschil toont een hazard ratio van 0,25 (95% CI, 0,14-0,43), met een significante P-waarde die kleiner is dan 0,0001. Eenzelfde vaststelling wordt gemaakt voor PFS die niet bereikt wordt voor ibrutinib en 14,8 maanden bedraagt voor placebo (HR 0,18, 95% CI, 0,12 tot 0,27). Ook de tijd tot een volgende behandeling TTNT is langer in de ibrutinibgroep (HR 0,21; 095% CI, 0,11 tot 0,39). De verbetering in EFS, PFS en TTNT was consistent in alle geanalyseerde risicogroepen. Conclusies trekken voor de patiënten met zeer hoog risico is moeilijk vanwege kleine aantallen (N = 8). Er was geen significant verschil tussen beide groepen wat betreft niet-ernstige (AE) en ernstige bijwerkingen (SAE). De meest voorkomende SAE's waren infecties (11,4 versus 11,8%), neoplasmata (5,9 versus 10,7%) en hartaandoeningen (8,6 versus 6,7%). Prof. Langerbeins concludeert dat de resultaten van deze studie laten zien dat ibrutinib bij patiënten met een niet eerder behandelde CLL zowel de eventvrije overleving, de progressievrije overleving als de tijd tot een nieuwe behandeling significant verbetert in vergelijking met placebo. Er waren geen significante verschillen in bijwerkingen tussen beide studiearmen. Toch vindt prof. Langerbeins dat eerst de globale overlevingsdata moeten bekend zijn alvorens ibrutinib de nieuwe standaard kan genoemd worden bij patiënten met een niet eerder behandelde CLL.