...

Erectiestoornissen kunnen voorkomen wanneer de zenuwen beschadigd zijn, zoals na een radicale prostatectomie (RP) of na radiotherapie (RT). "Tegenwoordig krijgen voornamelijk hoogrisicopatiënten een RP, waarbij men niet altijd zenuwsparend kan werken. Zonder prostaat is er uiteraard ook geen mogelijkheid meer tot zaadlozing, maar een (droog) orgasme is nog wel mogelijk, " vertelt prof. Albersen. Na RT kan de zaadlozing pijnlijk, moeilijk te bekomen of verminderd in volume zijn. Hormoontherapie brengt heel wat libidoproblematiek met zich mee en kan leiden tot een moeilijker te bereiken orgasme en verminderd ejaculaat. Tenslotte kan ook de psychologische impact van een kankerdiagnose een grote invloed hebben op het libido. "Een RP zorgt altijd voor tijdelijke erectiestoornissen, maar 20-50% recupereert hiervan, afhankelijk van de leeftijd van de patiënt, de kwaliteit van de chirurgie, het aantal cardiovasculaire risicofactoren en de erectiele functie pre-operatief", vertelt prof. Albersen: "Na RT krijgt niet iedereen erectiestoornissen, maar het aantal stijgt wel na enkele jaren." Zo toonde de prospectieve ProtecT-studie aan dat de erectiele functie vijf jaar na een RP iets slechter scoort dan na RT en actieve monitoring bij mannen met gelokaliseerde prostaatkanker (1). "Zo'n 30 tot 50% bleef na vijf jaar erectiele problemen ervaren." Een andere studie (LAPCD) ging de gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit (HRQoL) na van bijna 36.000 mannen uit het VK 18 tot 42 maanden na de diagnose van prostaatkanker (2). Alle stadia en alle behandelingen werden geïncludeerd. De real-life data toonden aan dat 86% na een RP en 78,9% na RT slechte erecties had. Hormoontherapie liet bijna niemand onaangetast (92,9%). Er dient echter rekening gehouden te worden met de gemiddelde leeftijd en het percentage erectiestoornissen bij de prostaatkankerpatiënt: in de groep van actief afwachten had nog steeds zo'n 50% in min of meerdere mate last van erectiestoornissen. "De eerstelijnsoptie omvat de PDE5-remmers. Inmiddels weten we dat de inname op het moment dat men betrekking wil hebben even effectief is op lange termijn als regelmatige inname. Vele patiënten hebben echter onvoldoende herstel van de zenuwen naar de zwellichamen, waardoor deze pillen niet goed hun werk kunnen doen." Het alternatief is een auto-injectietherapie, waarbij de man een vasodilaterende stof zelf in de penis moet spuiten. "Het voordeel is dat er geen bezenuwing nodig is om een goed effect te krijgen. Het werkt meestal beter dan erectiepillen, maar praktisch is het wel omslachtiger. Een vacuümpomp wordt daarentegen niet zo veel gebruikt, omdat het geen aantrekkelijke erectie geeft. Deze is koud, blauw en kan pivoteren door de penisring die aan de basis moet worden aangebracht." Als laatste optie kan een erectieprothese geplaatst worden, waarbij twee langwerpige cilinders in de zwellichamen worden geplaatst en verbonden zijn met een pompje in de balzak. "Behoorlijk wat mensen die na een RP met erectiestoornissen blijven zitten, zouden hier veel profijt uit kunnen halen. Als ze goed geïnformeerd zijn, zien we een tevredenheidspercentage van ongeveer 90%. Dat is het hoogste percentage dat behaald kan worden met eender welke erectiebehandeling. De prothese wordt helaas nog te weinig aangeboden en gebruikt." "Uit studies blijkt dat wat mensen onthouden van de counseling vóór een operatie, zeker niet overeenkomt met de reële resultaten van de operatie. Dus die counseling kan zeker beter. Maar dat is tegenwoordig ook wel aan het beteren. Verpleegkundigen worden vaak ingeschakeld, die hier wat meer tijd voor kunnen uittrekken." Na de operatie wordt er echter ook nog te weinig nagevraagd over psychologische of erectiele problematiek. "Ik merk bij veel patiënten die ik zie voor erectiestoornissen na RP dat daar nooit over gesproken werd." Ook uit de LAPCD-studie blijkt dat zo'n 60% van de mensen geen hulp wordt aangeboden voor seksuele problemen (1). "Men moet zich er toch van bewust zijn dat deze problemen zeer frequent voorkomen en dat zorgverleners niet moeten vrezen zelf het gesprek te openen en hulp aan te bieden waar nodig. Patiënten zijn minder geneigd er zelf over te beginnen en zullen daar meestal dankbaar voor zijn, " adviseerde prof. Albersen nog.