...

Hij verwees daarbij naar het algoritme zoals opgesteld door ESMO, het zogenaamde Zürich algoritme (zie figuur 1)(1). Een eerste belangrijke factor bij de keuze van de behandeling is de uitgebreidheid van de metastasen. Enerzijds zijn er de reseceerbare metastasen en anderzijds de niet-reseceerbare metastasen, die gezien worden in respectievelijk 10% en 70% van de gevallen. Daar tussenin liggen de borderline/potentieel reseceerbare metastasen. Voor deze categorie zal het belangrijkste objectief van de therapie zijn om ze te converteren naar reseceerbare metastasen. De eerste stap in het algoritme is daarom te beslissen of het doel van de behandeling is om de metastasen te doen krimpen of om de ziekte onder controle te houden. Vervolgens kijkt men naar de moleculaire merkers en de zijde van de tumoren (links- of rechtszijdig). Afhankelijk van de situatie zijn verschillende behandelingsopties mogelijk. Belangrijk te weten is dat deze niet allemaal goedgekeurd of terugbetaald zijn in België. Sommige behandelingen zullen enkel mogelijk zijn via deelname aan klinische studies of via speciale toegangsprogramma's. In het geval van fitte patiënten onderscheidt men twee groepen (zie figuur 2). Een eerste groep bestaat uit patiënten met borderline reseceerbare metastasen waar men een convertie naar reseceerbare status wil bekomen, of patiënten met veel symptomen en een agressieve tumorbiologie. Bij deze patiënten kiest men voor een meer agressieve behandeling. Een tweede groep bestaat uit meer asymptomatische patiënten met indolente ziekte waar resectie geen optie is. Bij hen kiest men eerder voor een andere behandelingsstrategie. Prof. Van Cutsem gaf vervolgens een overzicht van de mogelijke therapieën voor de behandeling in de eerste, tweede en derde lijn (zie tabellen 1-3).In principe zijn er voor de eerste lijn zeven behandelingsopties waaruit men kan kiezen (zie figuur 3). De keuze is niet eenvoudig want het aantal klinische studies waarin deze verschillende behandelingen onderzocht werden is groot. Teneinde een goede keuze te maken is het belangrijk om naar zowel moleculaire merkers als naar de zijde van de tumor te kijken. Linkszijdige tumoren hebben een slechtere prognose en zijn meer responsief op behandeling met chemotherapie en anti-EGFR-antilichamen. Rechtszijdige tumoren zijn meer responsief op behandeling met chemotherapie plus bevacizumab. Voor de eerstelijnsbehandeling zijn de moleculaire merkers waarover prof. Van Cutsem graag informatie wil deze waarvoor doelgerichte therapieën bestaan: RAS (inclusief KRAS en NRAS), BRAF en MSI. Voor behandelingen in de verdere lijn kan ook informatie over de status van HER2 en NTRK-genfusie van belang zijn. Naarmate de kennis over het moleculair landschap van mCRC vordert, verwacht prof. Van Cutsem voor de toekomst dat behandelingen nog verder geoptimaliseerd zullen worden. Ref: 1.Van Cutsem E et al. Ann Oncol 2016; 27 (8): 1386-1422