...

De chemotherapie bestond uit epirubicine, cisplatine of oxaliplatine, en capecitabine. De chemoradiotherapie omvatte 45 Gy in 25 fracties van 1,8 Gy, in combinatie met capecitabine en cisplatine.Na een mediane follow-up van 61,4 maanden (IQR 43,3-82,8), waren 216 (55%) van de 393 patiënten in de chemotherapiegroep en 230 (58%) van de 395 patiënten in de chemoradiotherapiegroep overleden. Wat de algemene overleving betreft tussen de twee groepen is er dus geen significant verschil. De mediane overleving was 43 maanden (95%CI 31-57) in de chemotherapiegroep en 37 maanden (30-48) in de chemoradiotherapiegroep (hazard ratio [HR] van gestratificeerde analyse 1,01; 95% CI 0,84-1,22); p = 0,90). Wat de recidiefvrije overleving betreft, noteerde men 474 events (233 in de chemotherapiegroep versus 241 in de chemoradiotherapiegroep). De mediane recidiefvrije overleving was 28 maanden (95% CI 20-42) in de chemotherapiegroep versus 25 maanden (19-39) in de chemoradiotherapiegroep (HR van gestratificeerde analyse 0,99; 95% CI 0,82-1,19, p = 0,92). Locoregionaal recidief trad op bij 35 (15%) van de 233 in de chemotherapiegroep versus 27 (11%) van de 241 in de chemoradiotherapiegroep, peritonele metastasen bij 50 (21%) versus 61 (25%), en metastasen op afstand bij 58 (25%) versus 52 (22%). Algemene, infectieuze en chirurgiegerelateerde verwikkelingen traden op bij 28% en waren niet verschillend voor beide groepen. Tijdens de postoperatieve behandelingsperiode noteerde men graad 3- en 4-bijwerkingen bij respectievelijk 113 (48%) en 22 (9%) van de 233 patiënten in de postoperatieve chemotherapiegroep en bij 101 (41%) en tien (4%) van de 245 patiënten in de postoperatieve chemoradiotherapie groep. Graad 3-4 niet-febriele neutropenie kwam frequenter voor gedurende postoperatieve chemotherapie (79 [34%] van de 233) dan gedurende postoperatieve chemoradiotherapie (11 [4%] van de 245). Ernstige behandelingsgerelateerde bijwerkingen traden op bij 16% van de patiënten in beide groepen. De meest frequent voorkomende ernstige bijwerkingen in de chemotherapiegroep waren nausea (13 [6%]), diarree (11 [5%]), en braken (6 [3%]). De meest frequente ernstige bijwerkingen in de chemoradiotherapiegroep waren vermoeidheid (tien [4%]) en nausea (acht [3%]).Alhoewel er geen toename is van bijwerkingen, heeft postoperatieve chemoradiotherapie geen verbetering van de overleving tot gevolg in vergelijking met chemotherapie alleen.Cats, A., Jansen, E. P. M., Van Grieken, N. C. T. Et al: Chemotherapy versus chemoradiotherapy after surgery and preoperative chemotherapy for resectable gastric cancer (CRITICS): an international, open-label, randomised phase 3 trial. Lancet Oncol 2018; 19: 616-28. Published Online: April 9, 2018. http://dx.doi.org/10.1016/S1470-2045(18)30132-3.