Steeds meer patiënten met epitheliaal ovariumcarcinoom krijgen een PARP-inhibitor (PARPi) als eerste therapie na de positieve resultaten in de studies SOLO1 (1), PAOLA-1 (2)en PRIMA/ENGOT-OV26/GOG-3012 (3) waarin olaparib de tijd tot recidief in BRCA1/2-gemuteerde ziekte verlengde en niraparib de PFS verlengde, ongeacht de homologe-recombinatiestatus.
...
Het is echter niet geweten of patiënten die progressie vertonen op een onderhoudstherapie met een PARPi eveneens baat zullen vinden bij een PARPi-rechallenge na respons op een op platinumgebaseerde chemotherapie. OReO/ENGOT Ov-38 is de eerste fase III-studie die de werkzaamheid en de tolerantie van PARPi-rechallenge bij patiënten met ovariumcarcinoom evalueert. Op ESMO 2021 werden deze data gepresenteerd door prof. Eric Pujade-Lauraine (ARCAGY-GINECO, Paris) (4). In deze studie werden patiënten met een platinumgevoelige, niet-mucineuze epitheliale eierstokkanker en één eerdere lijn onderhoudstherapie met een PARPi, die respondeerden op hun meest recente op platinum gebaseerde chemotherapie 2:1 gerandomiseerd naar olaparib (300 mg tweemaal daags of 250 mg tweemaal daags als 300 mg eerder niet werd verdragen) of naar placebo. De behandeling werd gegeven tot ziekteprogressie optrad. Van de 220 patiënten die gerandomiseerd werden, hadden 112 een BRCA1/2-gemuteerde ziekte en 108 een niet- BRCA1/2-gemuteerde ziekte. Alle patiënten waren zwaar voorbehandeld, waarbij de meeste patiënten in zowel de BRCA1/2-gemuteerde (93%) als niet- BRCA1/2-gemuteerde (86%) armen minstens drie eerdere lijnen chemotherapie hadden gekregen. De mediane duur van eerdere behandeling met PARPi was langer voor patiënten met BRCA1/2-gemuteerde ziekte (18,3-21,2 maanden) dan voor patiënten met niet-BRCA1/2-gemuteerde ziekte (12,4-12,6 maanden). De resultaten van deze studie toonden dat patiënten met BRCA1/2-gemuteerde eierstokkanker een PFS na zes maanden van 35% met olaparib en 13% met placebo, terwijl na 12 maanden de respectievelijke percentages 19% en 0% waren. In de niet-BRCA1/2-gemuteerde cohort bedroeg de respectievelijke PFS met olaparib en placebo 30% en 7% na 6 maanden, versus 14% en 0% na 12 maanden. Bijwerkingen (AE's) komen iets vaker voor bij olaparib dan bij placebo. Bij patiënten met een BRCA1/2-gemuteerde ziekte komen AE's van graad 3-4 voor bij 15% van de met olaparib behandelde versus 5% van de met placebo behandelde patiënten. Bij niet-BRCA1/2-gemuteerde patiënten zien we deze AE's bij 21% van de met olaparib behandelde patiënten versus 8% van de met placebo behandelde patiënten. Prof. Pujade-Lauraine concludeerde dat een herbehandeling met olaparib bij erg voorbehandelde patiënten met een ovariumcarcinoom, significant de PFS verlengt in vergelijking met placebo bij zowel BRCA1/2-gemuteerde (4,3 maanden versus 2,8 maanden, hazard ratio 0,57; p=0,022) als bij niet-BRCA1/2 -gemuteerde patiënten (5,3 maanden versus 2,8 maanden, HR 0,43; p=0,002).