...

Eerdere studies toonden veelbelovende resultaten voor complete (R0) cytoreductieve chirurgie bij het recidiverend ovariumcarcinoom. Vanuit deze bevindingen werden drie gerandomiseerde studies gestart. Twee van deze studies werden dit jaar voorgesteld op ASCO. De AGO DESKTOP III-studie randomiseerde 408 patiënten met een platinumsensitief recidiverend ovariumcarcinoom tussen cytoreductieve chirurgie of geen chirurgie, telkens gevolgd door platinumbevattende chemotherapie. Alle patiënten hadden een platinumvrij interval van meer dan zes maanden en ze werden geselecteerd op basis van de AGO- criteria: geen ascites, een goede ECOG-status van 0 of 1 en een complete cytoreductie na de eerste chirurgie. De SOC-I-studie had een gelijkaardig design. 356 patiënten in herval na een platinumvrij interval van meer dan zes maanden werden gerandomiseerd naar een groep met en een groep zonder cytoreductieve chirurgie. In het chemotherapieschema van de SOC-I-studie werd taxol of docetaxel toegevoegd aan carboplatinum. In beide studies is totale overleving (OS) het primaire eindpunt. In de AGO-studie werd dit bereikt. In de groep die chirurgie kreeg, stijgt de OS met 7,7 maand van 46 maand naar 53,7 maand (HR 0,75; p-waarde 0,02). Ook in de SOC-I-studie is er een toename van de overleving, maar dit verschil is niet significant. Prof. dr. Kridelka wijst er op dat een subgroepanalyse aantoont dat de OS bij patiënten met een suboptimale cytoreductie slechter is dan bij patiënten waarbij geen chirurgie werd uitgevoerd. Het is van belang om te benadrukken dat patiënten in de DESKTOP-studie geselecteerd werden op basis van het AGO-model. In de SOC-I-studie gebeurde dat op basis van het iMODEL, waarbij ook de FIGO-classificatie en de PFI (progressievrij interval) van de patiënten in rekening worden gebracht. Beide modellen kunnen patiënten identificeren die een 75% kans hebben op een complete cytoreductie. Enkele jaren geleden werd de GOG-213-studie voorgesteld. Deze Amerikaanse studie toonde het tegenovergestelde resultaat van de DESKTOP III- en SOC-1-studie. Daar werd aangetoond dat patiënten die niet geopereerd worden bij herval, het beter deden dan patiënten die wel cytoreductieve chirurgie ondergingen. Echter in tegenstelling tot de DESKTOP III- en SOC-1-studie waar patiënten geselecteerd werden volgens een bepaald model dat patiënten selecteert waarbij bij ongeveer 75% een complete cytoreductie bereikt wordt, werd in de GOG-213-studie individueel beslist of patiënten chirurgie dienden te ondergaan. Dit leidde tot een complete cytoreductie bij slechts 67% van de patiënten. Daarnaast kregen 84% van de gevallen in de GOG-213-studie een tweedelijnsbehandeling met bevacizumab, wat niet het geval was in de andere twee studies. Volgens prof. dr. Kridelka kan op basis van deze studies geconcludeerd worden dat R0 secundaire cytoreductieve chirurgie de PFS en OS verhoogt bij platinumsensitieve recidiverende ovariumcarcinomen (PSROC) die optreden na een platinumvrij interval van zes maanden. Belangrijk echter is om deze ingreep uit te voeren in gespecialiseerde centra waardoor de kans op complete cytoreductie verhoogt. Bovendien is het cruciaal om een predictief model te gebruiken dat precies die patiënten selecteert die een grote kans maken op een R0 cytoreductie. De SOLO-2-studie includeerde patiënten met een BRCA-mutatie die hervallen met een hooggradig sereus of endometrioïd ovariumcarcinoom. Ze werden gerandomiseerd naar olaparib of naar placebo. In 2017 werd gepubliceerd dat patiënten onder olaparib een significant betere progressievrije overleving (PFS) hadden dan onder placebo, het primaire eindpunt van deze studie. Tijdens dit ASCO- congres werden ditmaal de resultaten van de finale OS-analyse gepresenteerd. De mediane OS was gestegen met 12,9 maanden in de olaparibgroep (HR: 0,74; p-value 0,0537) niettegenstaande 38% van de patiënten in de placebogroep uiteindelijk toch een behandeling kregen met een PARP-inhibitor. De vijfjaarsoverleving na herval in de olaparibgroep bedraagt 42%. Bovendien had 28% van de patiënten geen extra behandeling nodig. Prof. dr. Kridelka besluit dat de SOLO-2-studie aantoont dat patiënten met een BRAC-gemuteerd, platinumsensitief recidiverend ovariumcarcinoom die olaparib kregen bij herval, een overlevingsvoordeel hebben van ongeveer één jaar in vergelijking met placebo. Men stelde wel vast dat bij 1% van de patiënten in de olaparibgroep myelodysplastisch syndroom of acute myeloïde leukemie optrad. In de NRG-GY004-studie werden recidiverende platinumgevoelige ovariumcarcinomen behandeld zonder klassieke chemotherapie. Patiënten werden immers gerandomiseerd in drie groepen: een klassieke platinumbevattende chemotherapiegroep, een groep die enkel olaparib kreeg en een groep waar olaparib werd gecombineerd met cediranib. Het primaire eindpunt van de studie was om aan te tonen dat PFS beter was bij een behandeling met olaparib in combinatie met cediranib dan bij behandeling met enkel olaparib. Dit kon echter niet worden aangetoond. Wel werd er een voordeel gezien in PFS bij BRCA- gemuteerde patiënten. Prof. dr. Kridelka gaf aan dat het interessant kon zijn om deze resultaten verder op te volgen. Een behandeling met olaparib in combinatie met cediranib kan interessant zijn als alternatief voor de platinumbevattende chemotherapie bij platinumsensitieve recidiverende ovariumcarcinomen, vooral dan bij patiënten met persisterende bijwerkingen van de behandeling. Op deze ASCO werden de definitieve data van de Senticol I- en II-studie voorgesteld. Patiënten in deze studie hadden eerder kleine baarmoederhalstumoren (<20 mm in 85% van de gevallen) en tumoren waren over het algemeen low risk volgens de Sedlis-criteria. Gecombineerde resultaten van deze twee studies tonen aan dat de ziektevrije overleving (DFS) en de ziektespecifieke overleving (DSS) nagenoeg gelijk zijn zowel bij patiënten die enkel sentinel node dissectie ondergaan als bij patiënten die behandeld werden met een sentinel node dissectie en een pelviene lymfeklierdissectie. Prof. dr. Kridelka besloot dat de agressiviteit van de lymfeklierdissectie hierdoor kan gereduceerd worden, zonder dat er een impact is op de overleving van de patiënt. Deze resultaten zullen verder bevestigd worden in de Sentir- en Senticol III-trials. De STARS-studie is een Chinese studie die 1.080 patiënten includeerde met baarmoederhalskanker in een FIGO 1B1/2A1-stadium. De studie randomiseerde enkel patiënten met gemiddeld of hoog risico die vaak - volgens aanvoelen van prof. dr. Kridelka - na een chirurgische behandeling nog nood hebben aan een adjuvante radio- en/of chemotherapie. Hoogrisicofactoren waren lymfemetastasen, een positief parametrium of positieve chirurgische snijvlakken. De criteria voor gemiddeld risico waren tumoren groter dan 4 cm, diepe stromale invasie en invasie van de lymfovasculaire ruimte (LVSI). De patiënten werden gerandomiseerd naar drie groepen. De eerste groep kreeg enkel adjuvante radiotherapie (RT), de tweede krijgt adjuvante concomitante chemoradiotherapie (CCRT) en de derde groep kreeg een adjuvant schema met twee cyclussen carboplatinum -taxol, vervolgens radiotherapie en dan opnieuw twee cyclussen carboplatinum -taxol (SCRT). Analyse van de resultaten toont dat kans op herval kleiner is in de groep die adjuvante carbo-taxol kreeg, gevolgd door radiotherapie en opnieuw carbo-taxol. Opvallend is dat dit voordeel zich enkel manifesteert bij de recidieven op afstand. Zo werd in deze groep slechts bij 6,5% van de patiënten een recidief op afstand vastgesteld in vergelijking met 10,6% in de radiotherapiegroep en 11% in de concomitante groep. Er werd echter geen verschil gezien in DFS of OS tussen de adjuvante behandeling met radiotherapie alleen of adjuvante concomitante chemoradiotherapie. Wel is het zo dat sequentiële adjuvante behandeling carbo-taxol gevolgd door radiotherapie een betere ziektevrije overleving oplevert dan de beide andere behandelingsmodaliteiten. Subgroepanalyse toont aan dat bij de groep hoogrisicopatiënten die adjuvant sequentieel chemoradiotherapie kregen een sterk verbeterde periode zonder recidief op afstand kan genoteerd worden.