De eerste fase III-studie waarin het nut van een tweedelijnstherapie bij slokdarmkanker werd onderzocht, werd uitgevoerd met een gericht geneesmiddel, gefitinib. 1 Er werd geen significante toename van de totale overleving vastgesteld, maar wel een verlenging van de progressievrije overleving en een verbetering van de levenskwaliteit van de patiënten.
...
Er bestaat nog geen systemische standaardbehandeling voor een gemetastaseerde slokdarmkanker die verergert na een eerste- of tweedelijnschemotherapie. Verder weten we dat overexpressie van de receptor voor epidermale groeifactor (EGFR) bij een dergelijke kanker doorgaans prognostisch ongunstig is. Gefitinib, preliminaire gegevens In 2007 werd een fase II-studie uitgevoerd waarin werd aangetoond dat een interessante respons zou kunnen worden behaald met gefitinib en dat gefitinib de overleving zou kunnen verbeteren bij patiënten die zich in die situatie bevinden.2 In andere fase II-studies met gefitinib en erlotinib werden soortgelijke resultaten verkregen. Daarom heeft Cancer Research UK een fase III-studie op touw gezet. De resultaten daarvan worden hier besproken. Opzet van de COG-studie Op grond van statistische overwegingen werden in het totaal 450 patiënten in de COG-studie (Cancer Oesophagus Gefitinib) opgenomen. Alle patiënten vertoonden een gevorderde slokdarmkanker die was toegenomen na een vroegere chemotherapie. De patiënten werden gerandomiseerd naar gefitinib 500 mg/d of een placebo en werden behandeld tot progressie van de ziekte. Het primaire eindpunt was de totale overleving na één jaar. Secundaire eindpunten waren de veiligheid van de behandeling, de progressievrije overleving, opsporing van voorspellende markers en de levenskwaliteit gemeten met de HRQL (health related quality of life). Positieve elementen, geen verbetering gemiddelde overleving Er was geen statistisch significant verschil in de mediane overleving: 3,73 maanden in de gefitinibgroep en 3,6 maanden in de placebogroep (HR = 0,90, 95 % BI 0,74 - 1,09, p = 0,285). Er was wel een significant verschil in de progressievrije overleving tussen de twee groepen: 49 dagen in de gefitinibgroep en 35 in de placebogroep (HR = 0,795, 95 % BI 0,66 - 0,96, p = 0,017). Het percentage ziektecontrole na acht weken bij de patiënten bij wie dat eindpunt kon worden geëvalueerd, was ook hoger in de gefitinibgroep (25,5 % tegen 16 % in de placebogroep; p = 0,014). Betere levenskwaliteit Wat de bijwerkingen betreft, werden geen grote onverwachte problemen gezien. Bij analyse van de levenskwaliteit van de patiënten en slikstoornissen zoals dysfagie en odynofagie waren de resultaten ook beter met gefitinib (p = 0,004). De functionele toestand (PS) had een hoge voorspellende waarde wat de progressievrije overleving en de totale overleving betreft. De totale overleving was ongeveer vier maanden langer bij de patiënten met een PS0-score dan bij de patiënten met een PS2-score. Referenties: