...

De studie werd uitgevoerd bij 556 patiënten die vijf jaar na de diagnose van een ALL met een standaardrisico nog in leven waren en die op het ogenblik van de diagnose tussen 1970 en 1986 tussen 1 en 9,9 jaar oud waren. De resultaten bij die patiënten werden vergeleken met die bij de broers en zussen (n = 2.232) en de algemene populatie van dezelfde leeftijd in de Verenigde Staten (gegevens van het SEER-register).Sterfte en secundaire kanker De mediane follow-up van de overlevenden vanaf vijf jaar na de diagnose bedroeg 18,4 jaar (spreiding 0-33 jaar). 28 patiënten (5%) zijn gestorven, van wie 16 (57%) aan een andere oorzaak dan een recidief van ALL. De overlevenden liepen een hoger risico om te sterven aan een andere oorzaak dan een relaps van de ALL dan de algemene bevolking (gestandaardiseerde mortaliteitsratio = 2,0 en 95% betrouwbaarheidsinterval 1,1-3,2).Toch was er geen significant verschil in de sterfte aan een nieuwe kanker, hartziekten, longziekten of externe oorzaken (bijvoorbeeld moord, zelfmoord, ongeval). Zes (1%) overlevenden hebben een tweede kanker ontwikkeld (gestandaardiseerde incidentieverhouding = 2,6, 95% BI = 1,0 - 5,7).Chronische aandoeningen De overlevenden liepen meer kans om een chronische ziekte (graad 1-5; relatief risico [RR] = 1,3, p = 0,0005) of een ernstige chronische ziekte (graad 3-5; RR = 2,0, p <0,0001) te krijgen dan de controlegroep na correctie voor het geslacht en de leeftijd op het ogenblik van de follow-up. Men zou 117 overlevenden gedurende een jaar moeten volgen om één extra geval van chronische ziekte te detecteren en 415 overlevenden om één extra geval van ernstige chronische ziekte te detecteren. De overlevenden liepen ook een hoger risico op chronische aandoeningen (graad 1-5; RR = 1,6, p < 0,0001). Osteoporose/osteopenie kwam vaker voor bij de overlevenden dan bij hun broers en zussen (odds ratio [OR] = 5,5, p = 0,0089), en dat was ook zo wat groeihormoondeficiëntie (OR = 13,9, p = 0,0012), cataract (OR = 5,0, p = 0,0032) en een kleine gestalte (OR = 3,9, p <0,0001) betreft.Algemene gezondheidstoestand en sociaal-demografische situatie De overlevenden vertoonden vaker een slechte functionele toestand dan hun broers en zussen (OR = 1,9, p = 0,041), maar er werd geen verschil gevonden in de algemene gezondheidstoestand, de geestelijke gezondheid, beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en sociaal-demografische parameters (gezinsinkomen, scholingsniveau, burgerlijke stand en autonomie).