...

We keren terug naar de vraag die zich stelde op deze tweede dag van de Cycle de perfectionnement hospitalier van de UCLouvain: is de publicatie van resultaten een kans of bedreiging voor ziekenhuizen? De eerste sprekers, die de verschillende projecten van kwaliteitsindicatoren leiden (VIKZ, PAQS, P4P, enz.) waren duidelijk voorstander van een grotere transparantie van ziekenhuizen over hun klinische resultaten. Maar het is even interessant om de mening van de ziekenhuizen zelf over dit onderwerp te horen. Twee federaties van zorg- instellingen, Gibbis en Unessa, werden uitgenodigd om hun visie op dit gebied te verdedigen. Van bij aanvang geeft Gibbis aan dat het transparantie als een kans ziet, maar het wordt al snel duidelijk dat de organisatie ook grenzen aangeeft: "Is het een doel op zich?" vraagt Mathilde Coëffé zich af, de coördinator algemene ziekenhuizen en juridisch adviseur bij Gibbis. "Nee, er is een specifiek kader nodig om deze kansen te benutten. Waarom bestaat dit kader nog niet?" Het hoofddoel dat Gibbis voor ogen heeft en wil verdedigen is een kwaliteitsvolle zorg voor alle patiënten. "We moeten de zekerheid hebben dat de patiënt goede en veilige zorg zal krijgen in de instelling waar hij naartoe gaat. Dat is ons hoofddoel, niet transparantie omwille van de transparantie. Alles moet in het werk gesteld worden om ziekenhuizen de middelen te geven om zich te verbeteren. Het is dat punt dat we eerst moeten aanpakken, voordat we het over de transparantie hebben." Gibbis pleit voor de invoering van een kwaliteitsmonitoring, iets wat op dit moment nog niet bestaat in Brussel. Vorig jaar werd een decreet gepubliceerd om dit op poten te zetten. Vanaf 15 september zouden een reeks indicatoren opgevolgd moeten worden. "Hebben de ziekenhuizen gewacht op de publicatie van dit besluit om aan de slag te gaan? Gelukkig niet. Onze instellingen hebben al kwaliteitscoördinatoren en kwaliteitsraden. Het belangrijkste was om de link te leggen met de accreditatie en dit controlesysteem in onze ziekenhuizen verplicht te maken. We hopen dat dit systeem het mogelijk zal maken om de al bestaande praktijken te standaardiseren en vervolgens een benchmarking (het meten van de eigen prestaties ten opzichte van die van de concurrenten, n.v.d.r.) tussen onze instellingen te organiseren. Een benchmarking op verschillende niveaus: Brussels, nationaal en internationaal. We moeten tot een relevant systeem van benchmarking komen." Naast deze indicatoren wijst Gibbis ook op de noodzaak van een permanente uitwisseling tussen de instellingen. Gibbis maakt deel uit van het PAQS. "Het PAQS kan een belangrijke rol spelen bij het begeleiden van ziekenhuizen in hun proces van voortdurende verbetering", legt Mathilde Coëffé uit. "Benchmarking is alleen relevant als de indicatoren goed zijn onderbouwd, wetenschappelijk erkend en zinvol zijn en echte kwaliteitsverbeteringen opleveren. Maar het kan lastig zijn om ze te verzamelen op instellingsniveau, dus moeten we ons richten op de belangrijkste indicatoren." De Brusselse verordening voorziet in twee soorten indicatoren. Sommige van deze indicatoren hebben betrekking op de kwaliteit van de organisatie: het type patiënt, het aantal klachten, de supplementen, het personeel,... Andere indicatoren hebben te maken met de kwaliteit aan het ziekbed van de patiënt. "Een eerste stap is om te kijken in welke mate deze indicatoren relevant zijn voor het verbeteren van de kwaliteit van zorg in onze instellingen." De tweede stap, die weerstand oproept, is het vergelijken van ziekenhuizen. "Maar we moeten vermijden om appels met peren te vergelijken en op dit punt is er nog werk aan de winkel. Bij deze oefening moeten we rekening houden met de graad van maturiteit van de instellingen. Het PAQS moet hen de tijd geven om deze praktijken in te voeren om een relevante benchmarking te realiseren. Pas als elk ziekenhuis weet waar het staat ten opzichte van de anderen kunnen de indicatoren worden gebruikt." Philippe Devos, algemeen directeur van Unessa, neemt het woord om de visie van de federatie van zorginstellingen in Wallonië en Brussel toe te lichten, die hij sinds juni vorig jaar leidt. "Mijn credo is dat er geen dogma's of zekerheden moeten zijn. Ik heb er geen. Wie een duidelijke mening heeft over de vraag of ziekenhuisindicatoren openbaar moeten worden gemaakt, zit met een probleem." Devos plaatst de woorden van Dirk De Ridder (zie pagina's 26-27) in een andere context. "U wijst op 23% vermijdbare overlijdens op de dienst intensive care. Dit cijfer omvat de sterfgevallen die theoretisch vermijdbaar zijn, terwijl ze dat in feite niet zijn." Hij geeft het voorbeeld van een arts die al zijn patiënten voor hun levenseinde naar hetzelfde ziekenhuis stuurt, en wijst op de cultuurverschillen tussen gemeenschappen (bijvoorbeeld dat mensen niet thuis sterven). Toch erkent hij dat een groot deel van de sterfgevallen vermijdbaar is. "Ik heb het vele keren meegemaakt, maar hoe vaak heeft het team of de dokter daarover gecommuniceerd? België bengelt hier onderaan en dat is schandelijk. Maar betekent dat dat artsen opstaan met de bedoeling iemand te doden? Dat ziekenhuisdirecteurs het niet kan schelen als mensen sterven, zolang de business maar goed draait? Nee." De directeur van Unessa gaat dan in op het P4P-programma: "Burn-outs ontstaan wanneer men ziekenhuizen straft, middelen afneemt, werktijden verhoogt... Dat is wat P4P doet, het verminderen van de middelen van ziekenhuizen: jullie zijn slecht bezig door te snijden in de financiering. Men kan de voordelen niet los zien van de risico's. Ik geloof meer in het inzetten op cultuur en bewustwording dan te straffen via financiering. Dat laatste accentueert de ongelijkheden, vergroot de kloof en drijft sommigen naar het faillissement. Enkel de vijf beste ziekenhuizen in België overhouden en daarnaast niets meer, dat is niet ons doel. Wij willen een evenwichtig mediaan gezondheidsniveau bereiken. Krijgen we daarvoor de middelen? Dat blijft een open vraag..." "Voordat we de indicatoren bekendmaken en de financiering aanpassen, wil ik eerst dat we samen bekijken hoe we kunnen vermijden dat een derde van de ziekenhuizen kopje onder gaat." Een andere vrees van Philippe Devos, die ook vaak op de werkvloer klinkt, is de administratieve last. "Ziekenhuizen zijn bang dat ze meer tijd gaan steken in het rechtvaardigen van wat ze doen dan in de zorgverlening zelf, wat patiënten uiteindelijk van hen verwachten. Ik ben een voorzichtig pragmaticus."