...

Omdat ze de toegankelijkheid van de geneeskunde zou willen bewaren, voert de overheid in de ambulante zorg een verbod in op het vragen van supplementen aan patiënten die recht hebben op een verhoogde tegemoetkoming (RVT). Ook artsen die verklaard hebben zich niet te zullen houden aan de tarieven uit het akkoord artsen-ziekenfondsen zullen dat bij deze groep patiënten toch moeten doen. Het blijft een belangrijk discussiepunt, maar de overheid blijkt zelf geen correcte cijfers te kunnen geven over het aandeel van de actieve artsen dat de conventietarieven hanteert, of die afwijst. BVAS had daar in de vorige Nationale Commissie, toen de cijfers van de toetreding tot het nieuwe akkoord voor 2024-2025 werden bekendgemaakt, meer duidelijkheid over gevraagd. Op de vergadering van maandag 15 april werd een IMA-studie (Volume van de ambulante activiteit volgens conventionering) voorgesteld. Deze brengt het aantal artsen in kaart met minstens 500 ambulante prestaties. Waar het Riziv bijna 41.700 'actieve artsen' telt - gedefinieerd als artsen die minstens één prestatie hebben gefactureerd - telt het IMA met het eigen criterium een kleine 34.000 actieve artsen. Het gaat dan om huisartsen en specialisten, inclusief artsen in opleiding. Het valt Blanckaert op dat de cijfers van het IMA tamelijk dicht liggen bij de cijfers van het Riziv over het aantal geaccrediteerde artsen (in totaal meer dan 32.000). Misschien is het aantal geaccrediteerde artsen een betrouwbaarder criterium om het aandeel van de artsen te bepalen dat wel, of dat niet, toetreedt tot het tarievenakkoord, stelt de BVAS-voorzitter.Wat hem ergert is dat ook de cijfers van het IMA allerlei inconsistenties aan het licht brengen, waarvoor men geen uitleg kan geven. Zo geven zowel het Riziv als het IMA cijfers over de artsen in verschillende disciplines die de tarieven van het akkoord hanteren, die 'gedeconventioneerd' zijn en die 'gedeeltelijk' geconventioneerd zijn. De cijfers van het IMA liggen telkens lager dan die van het Riziv: minder geconventioneerde artsen, maar ook minder gedeconventioneerde artsen. Behalve voor de partieel geconventioneerde artsen: daar komt het IMA voor de meeste specialismen op hogere aantallen uit. Hoe dat komt, kan niemand verklaren. Op een bepaald moment wordt in een voetnoot weergegeven dat men zo'n kleine 7.000 artsen buiten beschouwing laat (artsen in opleiding, klinisch biologen en pathologen-anatomen), maar waarom kan ook niemand vertellen. Eén troost bieden de nieuwe cijfers wel: tussen 2018 en 2022 is het aantal artsen gestegen, stelt Blanckaert. Het aantal huisartsen met 400, en het aantal specialisten met 2.000. De overheid verklaart dat ze zich zorgen maakt over de toegankelijkheid van de geneeskunde omdat financieel kwetsbare patiënten in bepaalde streken geen artsen meer kunnen vinden die tegen de officiële tarieven werken. "Dat geldt in ieder geval niet voor huisartsen, want die zijn voor meer dan 85% geconventioneerd." Bij de specialisten merkt men dat artsen die in het ziekenhuis werken vaker tegen de officiële tarieven blijven werken. De conventioneringsgraad is het laagst bij specialisten die in een ambulante praktijk werken. "Dat hoeft helemaal niet te verwonderen", vindt Blanckaert. "Die groep artsen heeft men jarenlang verwaarloosd." Dat is moeilijk goed te praten, want de overheid streeft er juist naar patiënten zoveel mogelijk in een ambulante setting te behandelen, onderstreept hij. Wanneer minister Vandenbroucke de ereloonsupplementen bij RVT-patiënten verbiedt spant hij de kar voor het paard, meent Blanckaert. "Eerst maakt hij het voor een belangrijke groep van artsen onmogelijk om nog uit de kosten te raken voor de zorg voor hun patiënten. Dan laat hij zoeken naar oplossingen. Als je de zorg toegankelijk wil houden, dan pak je het wel anders aan", besluit hij.