...

De beslissing tot interventie werd genomen op grond van de criteria van de lokale groepen. De patiënten werden dan gerandomiseerd naar plaatsing van een bioprothese via een femoraliskatheter (TAVI-groep, n = 864) of chirurgie (n = 796). Bij een tussentijdse analyse na twee jaar bleek TAVI niet minderwaardig aan chirurgie in termen van totale sterfte en incidentie van invaliderend CVA (respectievelijk 11,9% en 12,3%; p 0,76 (https://doi.org/0.1161/CIRCULATIONAHA.118.039564).In de JAMA Cardiology van oktober (https://doi.org/10.1001/jamacardio.2022.2695) zijn de resultaten na vijf jaar over het primaire eindpunt en andere vooraf gespecificeerde eindpunten (heringreep en hemodynamische gegevens) gepubliceerd. Er was geen significant verschil in het primaire samengestelde eindpunt van overlijden ongeacht de doodsoorzaak en invaliderend CVA tussen de TAVI-groep en de chirurgische groep: respectievelijk 31,3% en 30,8% (HR 1,02, 95% BI: 0,85-1,22, p 0,85).De hemodynamische resultaten waren iets beter na TAVI, maar het aantal patiënten met een matig tot ernstig paravalvulair lek (11 versus 2 of 3% versus 0,7% patiënten) en het aantal heringrepen op de klep (27 versus 11 of 3,5% versus 11 1,9% patiënten) waren hoger in de TAVI-groep. Die voorvallen hebben zich echter hoofdzakelijk voorgedaan tijdens de eerste twee jaar na de interventie. Het aantal patiënten dat een nieuwe interventie heeft ondergaan twee tot vijf jaar na de eerste, was vergelijkbaar in de twee groepen: TAVI 6 en CHIR 7. Beide behandelingen geven goede en vergelijkbare klinische resultaten. Het is dan ook raadzaam de keuze van de techniek openlijk te bespreken met de patiënten om tot een gezamenlijke beslissing te komen.