We zijn beland in tijden van snelle evolutie in onze geneeskunde. Niet enkel wat betreft vernieuwing of kennisverwerving.

De recente virale crisis (ik weiger voorlopig het beruchte c-woord nog te gebruiken) heeft ons immers noodgedwongen ook 'ruimdenkender' gemaakt in patiëntenzorg. Wat ooit - tijdens mijn opleiding - ondenkbaar was, werd in de eerste lockdown een noodzakelijk kwaad en wordt vandaag bezoldigd ingeburgerd als een verrijking van ons therapeutisch arsenaal: de telefoongeneeskunde.

Ik gebruik met opzet dit lange en vreemde woord als verbastering van het Angelsaksische 'telephone medecine', omdat de term telegeneeskunde wel wat meer lading dekt dan de telefonische communicatie met de patiënt (zoals het monitoren van bloeddrukken en hartritmes).

Ik hoor het de Europese Commissie graag zeggen: "Telegeneeskunde is het op afstand leveren van gezondheidszorg via informatica- en communicatietechnologieën, waarbij de gezondheidswerker en de patiënt zich niet fysiek op dezelfde plaats bevinden."

Zoals ik hoger kort aangaf, werd mij een andere visie geïndoctrineerd: telefonisch advies was vóór de meest recente millenniumwissel zo mogelijk nog erger dan vloeken in de kerk. Een arts moet immers systematisch, grondig en volledig te werk gaan alvorens enige conclusie te nemen, laat staan advies te verschaffen.

Een anamnese (tot in het kleinste detail, vergeet ook de naam van de hond van de buren vooral niet te vragen) en klinisch onderzoek - liefst van kop tot teen ontbloot (de patiënt toch) - met minstens een inspectie, mobilisatie, palpatie en percussie. Vooral dat laatste vond ik erg prettig en creatief.

Daarna volgde onvermijdelijk een hele reeks technische onderzoeken, waar men (gelukkig) vandaag ook veel leaner mee omgaat (lees: vergoedingen limiteert). Hiermee wil ik niet zeggen dat een arts destijds nooit een telefonisch adviesje gaf en dat dit in bepaalde werelddelen zelfs vaak het enige was dat men kón bieden in geval van zorgnood (was u ook fan van de Flying Doctors, Australia?). Maar het werd beschouwd als gevaarlijk en onprofessioneel in onze Westerse praktijken.

Volgens mij moeten we toch oppassen met telefoongeneeskunde

Wat vindt u hierover? Wat kan en wat kan niet? Wel of niet telefoneren met je patiënten? Hen altijd uitnodigen? Het ene is niet goed en het andere deugt niet, zou een wijs man mij hierover ongetwijfeld gezegd hebben (mijn grootvader zaliger). Of die andere wijze man uit Noord-België: elke voordeel heb ze nadeel. Of was het nu andersom...

Het voordeel van de huidige erkenning is uiteraard de vergoeding die je kan aanrekenen voor zulke adviezen, daar moeten we eerlijk over zijn. Voor niets gaat de zon op. Maar het kan toch ook behoorlijk 'minder optimaal' verlopen ('fout' dienen we te allen tijde te vermijden) met deze evolutie.

Zo denk ik aan verschillende akkefietjes in telecommunicatiestoornissen. De aangekondigde vingeramputatie die een enkelverstuiking bleek (nooit begrepen trouwens). De huidletsels die een ischemie van de hand bleken wegens vaatletsel. De valkuilen zijn veelvuldig en ik verwijs graag naar een artikel van Reisman en Brown uit 2005 waarin common errors werden opgesomd: gevoelige medische informatie, voorschriftenmisbruik, te snelle verwijzingen naar spoedgevallen, onderschatting van problemen, misverstanden en onrechtstreekse communicatie met familieleden (in zulke gevallen dus 'echt getelefoneerd').

We moeten volgens mij toch oppassen met telefoongeneeskunde. Hoewel een verrijking, letterlijk en figuurlijk, kan het ook een verarming betekenen. Zoals met zowat alle nieuwe tendensen in de geneeskunde, zullen we vermoedelijk ook in deze ontwikkeling een gulden middenweg moeten vinden...

Epiloog: tijdens het schrijven van deze column kreeg ik minstens 5 telefoontjes over patiënten waar ik als supervisor weliswaar met de nodige beeldvorming advies gaf. Uiteraard zonder aanrekenen. Tele-advies is al langer ingeburgerd dan we denken en vermoedelijk ook een onvermijdelijke logistieke noodzaak, mede door de chronische (over)belasting van de zorg.

We zijn beland in tijden van snelle evolutie in onze geneeskunde. Niet enkel wat betreft vernieuwing of kennisverwerving. De recente virale crisis (ik weiger voorlopig het beruchte c-woord nog te gebruiken) heeft ons immers noodgedwongen ook 'ruimdenkender' gemaakt in patiëntenzorg. Wat ooit - tijdens mijn opleiding - ondenkbaar was, werd in de eerste lockdown een noodzakelijk kwaad en wordt vandaag bezoldigd ingeburgerd als een verrijking van ons therapeutisch arsenaal: de telefoongeneeskunde. Ik gebruik met opzet dit lange en vreemde woord als verbastering van het Angelsaksische 'telephone medecine', omdat de term telegeneeskunde wel wat meer lading dekt dan de telefonische communicatie met de patiënt (zoals het monitoren van bloeddrukken en hartritmes). Ik hoor het de Europese Commissie graag zeggen: "Telegeneeskunde is het op afstand leveren van gezondheidszorg via informatica- en communicatietechnologieën, waarbij de gezondheidswerker en de patiënt zich niet fysiek op dezelfde plaats bevinden." Zoals ik hoger kort aangaf, werd mij een andere visie geïndoctrineerd: telefonisch advies was vóór de meest recente millenniumwissel zo mogelijk nog erger dan vloeken in de kerk. Een arts moet immers systematisch, grondig en volledig te werk gaan alvorens enige conclusie te nemen, laat staan advies te verschaffen. Een anamnese (tot in het kleinste detail, vergeet ook de naam van de hond van de buren vooral niet te vragen) en klinisch onderzoek - liefst van kop tot teen ontbloot (de patiënt toch) - met minstens een inspectie, mobilisatie, palpatie en percussie. Vooral dat laatste vond ik erg prettig en creatief. Daarna volgde onvermijdelijk een hele reeks technische onderzoeken, waar men (gelukkig) vandaag ook veel leaner mee omgaat (lees: vergoedingen limiteert). Hiermee wil ik niet zeggen dat een arts destijds nooit een telefonisch adviesje gaf en dat dit in bepaalde werelddelen zelfs vaak het enige was dat men kón bieden in geval van zorgnood (was u ook fan van de Flying Doctors, Australia?). Maar het werd beschouwd als gevaarlijk en onprofessioneel in onze Westerse praktijken.Wat vindt u hierover? Wat kan en wat kan niet? Wel of niet telefoneren met je patiënten? Hen altijd uitnodigen? Het ene is niet goed en het andere deugt niet, zou een wijs man mij hierover ongetwijfeld gezegd hebben (mijn grootvader zaliger). Of die andere wijze man uit Noord-België: elke voordeel heb ze nadeel. Of was het nu andersom... Het voordeel van de huidige erkenning is uiteraard de vergoeding die je kan aanrekenen voor zulke adviezen, daar moeten we eerlijk over zijn. Voor niets gaat de zon op. Maar het kan toch ook behoorlijk 'minder optimaal' verlopen ('fout' dienen we te allen tijde te vermijden) met deze evolutie. Zo denk ik aan verschillende akkefietjes in telecommunicatiestoornissen. De aangekondigde vingeramputatie die een enkelverstuiking bleek (nooit begrepen trouwens). De huidletsels die een ischemie van de hand bleken wegens vaatletsel. De valkuilen zijn veelvuldig en ik verwijs graag naar een artikel van Reisman en Brown uit 2005 waarin common errors werden opgesomd: gevoelige medische informatie, voorschriftenmisbruik, te snelle verwijzingen naar spoedgevallen, onderschatting van problemen, misverstanden en onrechtstreekse communicatie met familieleden (in zulke gevallen dus 'echt getelefoneerd').We moeten volgens mij toch oppassen met telefoongeneeskunde. Hoewel een verrijking, letterlijk en figuurlijk, kan het ook een verarming betekenen. Zoals met zowat alle nieuwe tendensen in de geneeskunde, zullen we vermoedelijk ook in deze ontwikkeling een gulden middenweg moeten vinden...Epiloog: tijdens het schrijven van deze column kreeg ik minstens 5 telefoontjes over patiënten waar ik als supervisor weliswaar met de nodige beeldvorming advies gaf. Uiteraard zonder aanrekenen. Tele-advies is al langer ingeburgerd dan we denken en vermoedelijk ook een onvermijdelijke logistieke noodzaak, mede door de chronische (over)belasting van de zorg.