...

Pro memorie: ziekenhuizen worden vandaag gefinancierd via enerzijds het Budget Financiële Middelen - een gesloten enveloppe die op een bijzonder complexe wijze verdeeld wordt tussen de ziekenhuizen - en anderzijds afhoudingen op de erelonen van ziekenhuisartsen. Minister Vandenbroucke werkt aan een hervorming hiervan, met als belangrijkste element de invoering van een zogenaamd 'all-in pathologieforfait per opname'. Elk ziekenhuis ontvangt dan een vast pathologieforfait per opname, gebaseerd op de aandoening en de ernstgraad (APR-DRG/SOI), dat alle directe zorggerelateerde kosten dekt, zoals de benodigde personeelsomkadering en medische apparatuur. Deze hervorming hangt samen met de hervorming van de nomenclatuur, waar elke medische prestatie opgesplitst wordt in enerzijds een professioneel gedeelte en anderzijds directe praktijkkosten.Hoe indirecte kosten berekenen?Daarnaast heeft een ziekenhuis ook indirecte kosten, zoals onderhoud van lokalen of kosten voor administratief personeel. Aan het KCE werd gevraagd om deze indirecte ziekenhuiskosten te berekenen als een mark-up (toeslagpercentage) op de directe kosten. Een mark-up percentage van 20% bijvoorbeeld betekent dat een directe kost van € 1.000 verhoogd wordt met 20% aan indirecte kosten. De totale praktijkkosten bedragen dan € 1.200.Het KCE gebruikte gegevens van 2019 uit de Finhosta databank van de FOD Volksgezondheid. Dit is momenteel de enige beschikbare bron in ons land voor de directe en indirecte kosten van alle Belgische ziekenhuizen. Deze gegevens bleken echter meerdere beperkingen te hebben, geeft het KCE aan. Zo zijn er aanzienlijke verschillen tussen de ziekenhuizen in de manier waarop ze hun kosten in Finhosta ingeven. Dit komt door organisatorische verschillen tussen de ziekenhuizen en onvoldoende gedetailleerde richtlijnen omtrent de registratie. Bovendien kunnen de kosten niet altijd nauwkeurig worden ingedeeld in directe en indirecte kosten.Grote verschillenHet KCE stelde ook vast dat er soms grote verschillen in mark-up percentages tussen (groepen van) kostenplaatsen waren. Zo varieerde het mark-up percentage aanzienlijk tussen de verpleegeenheden, apotheek of consultaties. Ook tussen ziekenhuizen onderling waren er grote verschillen voor bijvoorbeeld consultaties, de gipskamer en het bevallingskwartier.De variabiliteit was dan weer beperkt voor o.a. intensieve zorgen en klinische biologie. Dit wijst volgens het KCE op het belang van het gebruik van verschillende mark-up percentages voor verschillende diensten, in plaats van één globaal percentage. Het bepalen van de concrete mark-up percentages, en de ziekenhuisdiensten waarop ze worden toegepast, zijn echter een beleidskeuze.Kostentemplate voor steekproef Een belangrijke stap bij het bepalen van het forfaitaire DRG-tarief, is toekennen van een geldwaarde aan de middelen die worden gebruikt voor de behandeling van een patiënt. In de meeste landen bepalen de gemiddelde reële kosten van een (soms roterende) steekproef van ziekenhuizen het tarief per DRG. Wegens de beperkingen van de Finhosta gegevens, pleit het KCE voor de ontwikkeling van een nieuwe gedetailleerde kostentemplate waarmee een representatieve steekproef van verschillende types ziekenhuizen kosten kan aangeven. Die kan dan worden gebruikt voor de berekening van de verschillende mark-up percentages. De template kan ook nuttig zijn voor regelmatige updates van de nomenclatuur, de DRG-tarieven of voor andere kostenstudies.Beleidsbeslissingen nodig"Er moeten nog veel beleidsbeslissingen worden genomen voordat er een verdeling van het ziekenhuisbudget op basis van een bedrag per aandoening (DRG) mogelijk is", besluit het KCE in een understatement. "Zo is een beslissing nodig over de draagwijdte van deze financiering: welke kosten, patiëntengroepen, producten en diensten, enz. worden inbegrepen en welke worden uitgesloten? Deze keuze bepaalt onvermijdelijk hoe indirecte kosten worden gefinancierd: als onderdeel van het bedrag per DRG of via een aparte financiering."