...

Het nieuwe artikel 3ter in de euthanasiewet houdt in dat de arts (en bij minderjarigen, de psycholoog) die het verplichte advies verleent aan de uitvoerende arts, voor dit feit op zich niet kan worden bestraft als dader of deelnemer aan strafbare feiten waaraan de uitvoerende arts zich zou schuldig hebben gemaakt.Anonimiteit opgehevenOm tegemoet te komen aan de veroordeling van de Belgische staat door het Europees Hof Rechten van de Mens in de zaak Mortier, wordt in artikel 7 de anonimiteit van het registratiedocument dat na iedere euthanasie aan de euthanasiecommissie moet worden bezorgd, opgeheven. In de plaats hiervan wordt nu bepaald dat het registratiedocument enkel aan de leden van de commissie en aan het administratief personeel van de commissie kan worden meegedeeld en aan geen andere persoon of instantie.Onpartijdigheid gegarandeerdEveneens als gevolg van het arrest-Mortier, wordt in artikel 8 de volgende bepaling toegevoegd: 'Als uit het registratiedocument blijkt dat er feiten of omstandigheden bestaan waardoor de onafhankelijkheid of de onpartijdigheid van het oordeel van een lid van de commissie in het gedrang komt, neemt het lid geen deel aan de beraadslagingen van de commissie over de betrokken zaak'.Strafbepalingen Om tegemoet te komen aan de door het Grondwettelijk Hof vastgestelde ongrondwettelijkheid, worden in de euthanasiewet genuanceerde strafbepalingen ingevoegd. Het nieuwe artikel 13/3, § 1 van de euthanasiewet bepaalt dat de arts die een euthanasie uitvoert waarbij één van de grondvoorwaarden niet wordt nageleefd, wordt gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar. Die grondvoorwaarden betreffen allemaal de wettelijk vereiste gezondheidstoestand van de patiënt. Artikel 13/3, § 2 bepaalt dat de arts die een euthanasie uitvoert waarbij één of meerdere van de procedurele voorwaarden niet worden nageleefd, wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie jaar en een geldboete van 26 euro tot 1.000 euro, of één van die straffen alleen. Die procedurele voorwaarden betreffen het raadplegen van een andere arts, het desgevallend bespreken van het verzoek van de patiënt met het verpleegkundig team en met de naasten van de patiënt en het zich ervan verzekeren dat de patiënt zijn verzoek kan bespreken met de personen die hij wenst te ontmoeten. Een en ander geldt zowel voor het actueel verzoek (artikel 3) als de voorafgaande wilsverklaring (artikel 4). Voor alle duidelijkheid: de arts die zonder een geldig actueel verzoek of een geldige voorafgaande wilsverklaring het leven van een patiënt beëindigt, pleegt het in artikel 3 en 4 van de euthanasiewet vermelde maar niet nader omschreven misdrijf, namelijk doodslag. Dat verandert dus niet.De nieuwe bepalingen treden in werking op 8 april 2024.