Van de rollator over twee krukken naar het stappen met één kruk.

Van volledige bedlegerigheid naar de eerste 5 stapjes (en het gevoel hebben alsof je een marathon hebt gelopen) tot 1500 stappen in en rond ons huis.

Van het slapen in het gehuurde ziekenhuisbed in onze living, terug via de trap (het slechte been steeds onderaan, de kiné heeft het erin gepeperd) naar mijn vertrouwde plekje in ons echtelijk bed.

Van de morfinepomp over tradonal naar 'gewoon maar' dafalgan en diclofenac.

En ja, van de obstipatie (mijn god, loeiharde keien, dat waren het) via diarree naar eindelijk weer het iet of wat normale.

Allemaal kleine stapjes die evidenties zijn waar ik vroeger nooit bij stilstond maar die nu plots mijlpalen worden genoemd. Ik ga stilaan vooruit maar wordt geconfronteerd met mijn vele beperkingen. Ik staar naar de zichtbare atrofie van mijn rechterquadriceps, een gevolg van de opeenvolgende heelkundige ingrepen en de daaropvolgende immobilisatie.

Ik kan bijna niet geloven hoe snel alles verdwijnt na een - al bij al - niet eens zo lange periode van bedlegerigheid. Spieren die zorgvuldig werden opgebouwd smelten weg als sneeuw voor de zon, en mijn conditie duikelt in no time naar een absoluut dieptepunt.

Wanneer ik de eerste maal de trap weer opklauter sta ik boven te hijgen als een overjaars boerenpaard. En voor het eerst in mijn leven sta ik echt stil bij die talloze patiënten die nog veel langer in een ziekenhuis verblijven. Gaan zij hier dan ook allemaal door? Of nog erger? Natuurlijk weten we dat als artsen wel. In theorie, maar de praktijk geeft me een les die ik nooit meer zal vergeten.

Even denk ik dat dit soort ervaringen niet misplaatst zouden zijn op het curriculum om arts te worden. Zouden we dan met zijn allen niet wat meer stilstaan bij wat de patiënt écht meemaakt? En ons misschien wat verder afhouden van boutades als: 'Het komt allemaal wel goed, dat geneest wel, maakt u zich nu maar geen zorgen,' of 'U moet accepteren dat sommige zaken niet meer gaan, leren leven met de beperkingen...' Hoe makkelijk is het toch om dit allemaal te zeggen en gewoon verder te gaan met ons eigen leven!

Zelf patiënt zijnde vind ik het zondermeer beschamend om me zo bloot te moeten geven tegenover al die vreemden die mijn kamer binnenkomen

Sommigen onder ons doen aan preventie, maar de meerderheid werkt curatief. Patiënten worden opgelapt en dat wordt doorgaans zeer goed gedaan. En als de patiënt dan eindelijk (en tot ieders vreugde) het ziekenhuis kan verlaten, dan kijken we alweer naar de volgende die voor ons ligt. Wat we niet zien is de lange weg die thuis nog bewandeld moet worden, een weg met vallen en opstaan, een paar stappen vooruit en weer eentje achteruit.

Terug leren gaan, terug die verdomde blaas onder controle krijgen, terug slapen zonder al die medicatie en terug leren vertrouwen hebben in je lijf en leden. Bij mij in casu in mijn rechterknie die me in mijn ogen een ferme, en vooral onverwachte, loer heeft gedraaid. Terug leren geloven dat het allemaal wel weer goed komt. Door de pijn heen bijten wanneer de kinésist trekt en duwt en me dwingt om nog maar eens die oefeningen te doen. Keer op keer.

Het is niet enkel het fysieke waar ik tegenaan loop, ook mentaal bots ik tegen een muur. Ik vecht voor het behoud van mijn eigenwaardegevoel en zelfrespect. Natuurlijk weet ik best dat de verpleegkundigen alles al honderden malen zagen, zowel de strak gespierde billen en de oude rimpelige exemplaren zijn hen niet vreemd, evenmin als de goed gevormde en de uitgezakte achterwerken. Het is hun job, het was lang geleden ook mijn job en I couldn't care less hoe iemand eruitzag. Ik wuifde het dan ook luchtig weg als een patiënt het er moeilijk mee had.

Het is niet enkel het fysieke waar ik tegenaan loop, ook mentaal bots ik tegen een muur. Ik vecht voor het behoud van mijn eigenwaardegevoel en zelfrespect

Maar nu, zelf patiënt zijnde vind ik het zondermeer beschamend om me zo bloot te moeten geven tegenover al die vreemden die mijn kamer binnenkomen: om de lakens te vervangen, de bedpan te steken, de urinesonde uit te trekken of me te wassen. Steeds doe ik verwoede pogingen om het ziekenhuishemdje zo ver als kan naar beneden te trekken. Dat gestreept hemdje, zo verdomd praktisch, maar dat meteen ook je hele achterwerk blootgeeft van zodra je beweegt!

Ook na thuiskomst, tegenover mijn man houd ik dat gevoel wanneer hij me uit de douche moet helpen en mee moet afdrogen of wanneer ik zijn goedbedoelde helpende hand gefrustreerd afsla tijdens mijn verwoede pogingen om zelf mijn ondergoed aan te trekken. Want wil je er als vrouw niet steeds toch nog een beetje mooi en aantrekkelijk uitzien, hoe en wat dan ook? Mijn man zegt wijs 'in goede en kwade dagen, voor lief en leed.' Ik weet dat hij gelijk heeft maar ik had deze scènes toch liever bewaard voor als we een jaar of tachtig zijn.

In het ziekenhuis zei ik dan ook al snel dat ik me wel alleen kon wassen, en ook die pan, dat zou ik zelf wel doen. Niemand die aandrong om het nog even van me over te nemen, integendeel. De onderbezetting waar we zoveel over horen en waar door onze politici zoveel over gepalaverd wordt, is ook goed voelbaar voor mij als patiënt.

Er is doorgaans één nachtverpleegkundige voor een gang vol postoperatieve patiënten, soms staat ze meteen aan mijn bed als ik op de bel druk, soms duurt het makkelijk 20 minuten of langer. Wat behoorlijk lastig is als je vecht tegen het gevoel te moeten gaan overgeven en er niets in je onmiddellijk bereik ligt waar het zootje in kan.

De onderbezetting waar we zoveel over horen en waar door onze politici zoveel over gepalaverd wordt, is ook goed voelbaar voor mij als patiënt

Een van de eerste nachten vindt de verpleegster me dan ook in tranen terug, ik kon het niet meer tegenhouden, snik ik. Ik krijg een washandje toegestopt en er wordt snel-snel een steeklaken vervangen, maar het hele beddengoed moet wachten op de ochtendploeg zegt ze. Want er zijn ondertussen nog een paar andere patiënten aan het bellen gegaan.

Het valt me ook op hoe versnipperd de zorg overdag is. Iedereen heeft zo zijn kleine taakje. Alsof een patiënt in stukjes wordt geknipt en iedereen er daar eentje van toegewezen kreeg.

Wanneer mijn ontbijt wordt binnengebracht (de obligate 4 kartonnen boterhammen in plastic verpakt) en ik opmerk dat ik eerst nog pantomed moet hebben, is het antwoord dat dit voor de persoon is die de medicatie ronddraagt. En wanneer ik daaraan vraag om me uit bed te helpen wordt een zorgkundige gebeld.

Als ik daaraan vraag om mijn voeteinde omhoog te brengen, drukt die resoluut op de knop die me meteen in Trendelenburg positie brengt. Met mijn hoofd naar beneden protesteer ik, zeg dat ze het verkeerd doet, ze moet enkel mijn voeten omhoog brengen, ik voeg eraan toe dat ze iets onderaan het bed moet verzetten. Ze wordt boos, echt boos en repliceert dat ze na vier jaar toch wel weet hoe zo'n bed werkt zeker! En dat ik me maar wat moet optrekken. Ze laat me verbouwereerd achter.

Wanneer de kinésist even later binnenkomt en me lachend uit mijn benarde positie bevrijdt - hij weet wél hoe het voeteinde omhoog moet - zegt hij verontschuldigend dat ik dan ook niet op de dienst orthopedie lig maar op de afdeling inwendige.

'O?' vraag ik, 'hoe komt dat zo?'

'De gang orthopedie is toe, tekort aan personeel, dus zijn de patiënten verspreid over andere diensten. Hier hebben ze vooral met long- en hartproblemen te maken.'

Vandaar die Trendelenburg, denk ik bij mezelf.

Natuurlijk begrijp ik best dat de zaken zo efficiënt mogelijk moeten georganiseerd worden en dat de puzzel van verpleegkundigen met diploma, de verzorgenden met en zonder diploma en het handvol vrijwilligers zo doeltreffend mogelijk moet gelegd worden. Maar als patiënt vind ik het op den duur vooral onprettig, en als er op het eind van de dag weer eens een nieuw gezicht opduikt verzucht ik dan ook: 'weer iemand anders!'.

Ik vraag me ook af of iemand zich nog echt verantwoordelijk voelt voor de patiënt in zijn geheel, die iemand die daar als de optelsom van al die stukjes in dat bed ligt

Ik vraag me ook af of iemand zich nog echt verantwoordelijk voelt voor de patiënt in zijn geheel, die iemand die daar als de optelsom van al die stukjes in dat bed ligt. En of het de zorg echt ten goede komt? Ik moet tweemaal 's avonds laat zelf om de clexane vragen, 's ochtends idem dito voor de pantomed, en ook de steunkousen raken enkel aan als ik er zelf om vraag. Hoe doen andere patiënten, niet-artsen, dit? Beseffen ze überhaupt dat er geen anti-coagulatie werd gegeven, en als ze het beseffen denken ze dan niet eerder dat ze die avond gelukkig ontsnappen aan die venijnige prik in hun buik?

Uiteraard zijn er ook lichtpunten tijdens het ziekenhuisverblijf.

Zo zijn er de talrijke what 's app berichten en chats. Doordat Murphy als een ongewenste gast net op dat ogenblik ons gezin aandoet kan er niemand op bezoek komen. Maar gelukkig vergeten ze me niet en zie ik de gezichten van zij die me dierbaar zijn op het schermpje van mijn phone.

Verder is er het weerkerende hoogtepunt van de dag, rond 3 uur in de namiddag komen de vrijwilligers langs met een grote kop koffie mét speculaasje. Smaken dat dat doet! Het is een gewoonte die ik thuis nog een hele poos aanhoud, om een uur of 3 die koffie met die 7,5 gram wegende Lotus speculoos.

En dan is er nog die ene verpleegkundige, de enige wiens naam ik ken en die min of meer een constante is tijdens mijn verblijf. Of ik zo'n moeilijke patiënte ben, vraag ik hem, de boosheid van de Trendelenburg-zorgkundige in gedachten.

Hij lacht dat het wel meevalt, dat ze al blij zijn dat mensen beleefd zijn en hen niet afblaffen of agressief worden. En hij gaat er even bij zitten, vertelt hoe hij van Portugal naar hier is gekomen, hoe hij eigenlijk een masterdiploma ziekenhuismanagement heeft maar hier enkel als verplegende aan de bak kan komen.

Hij lacht dat het wel meevalt, dat ze al blij zijn dat mensen beleefd zijn en hen niet afblaffen of agressief worden

Hij vertelt over patiënten die hem uitschelden omdat hij allochtone roots heeft, van vrouwen die weigeren zich door hem te laten verplegen omdat hij een man is. 'Van de arts verwachten ze dat het een man is, voor de verpleging hebben ze het liefst van al vrouwen, blanke vrouwen,' zo zegt hij. Daar moet ik even van bekomen, is het echt nog zo erg gesteld met onze maatschappij?

Hij blijft nog even zitten, we praten over de zon, de zee, het leven in Portugal, over reizen, over de wereld zien en die veranderen. Over hoe hij de zorg zou aanpakken, hoe anders alles zou zijn. Wanneer hij opstaat vraag ik nog even snel zijn naam. 'Pedro' zegt hij, 'Pedro,' en hij verdwijnt door de deur, op naar de volgende kamer.

Het gaat de eerste en de laatste keer zijn dat iemand de tijd nam om even bij me te gaan zitten en een praatje te slaan. Die ziet dat het geheel meer is dan al de stukjes die ze ervan maken. Hoe fijn zou het zijn mocht onze aller Vandenbroucke nu eens een nomenclatuurnummertje maken voor een verplicht babbeltje van een kwartier op een dag? Naast de wondzorg, het wassen, het prikken, het koteren, de medicatie... gewoon een deugddoend praatje zodat je als patiënt het gevoel hebt dat je iemand bent.

Hét hoogtepunt van mijn verblijf wordt gevormd door de twee kloeke ambulanciers die op een middag aan mijn deur verschijnen met de brancard in de aanslag. En na een lange rit over Vlaamse hobbelige wegen en dorpspleintjes (want ook de ziekenwagens volgen Waze tegenwoordig) kijk ik pal in het lachende gezicht van mijn man. Thuis! Eindelijk weer thuis!

Van de rollator over twee krukken naar het stappen met één kruk. Van volledige bedlegerigheid naar de eerste 5 stapjes (en het gevoel hebben alsof je een marathon hebt gelopen) tot 1500 stappen in en rond ons huis. Van het slapen in het gehuurde ziekenhuisbed in onze living, terug via de trap (het slechte been steeds onderaan, de kiné heeft het erin gepeperd) naar mijn vertrouwde plekje in ons echtelijk bed. Van de morfinepomp over tradonal naar 'gewoon maar' dafalgan en diclofenac.En ja, van de obstipatie (mijn god, loeiharde keien, dat waren het) via diarree naar eindelijk weer het iet of wat normale. Allemaal kleine stapjes die evidenties zijn waar ik vroeger nooit bij stilstond maar die nu plots mijlpalen worden genoemd. Ik ga stilaan vooruit maar wordt geconfronteerd met mijn vele beperkingen. Ik staar naar de zichtbare atrofie van mijn rechterquadriceps, een gevolg van de opeenvolgende heelkundige ingrepen en de daaropvolgende immobilisatie. Ik kan bijna niet geloven hoe snel alles verdwijnt na een - al bij al - niet eens zo lange periode van bedlegerigheid. Spieren die zorgvuldig werden opgebouwd smelten weg als sneeuw voor de zon, en mijn conditie duikelt in no time naar een absoluut dieptepunt. Wanneer ik de eerste maal de trap weer opklauter sta ik boven te hijgen als een overjaars boerenpaard. En voor het eerst in mijn leven sta ik echt stil bij die talloze patiënten die nog veel langer in een ziekenhuis verblijven. Gaan zij hier dan ook allemaal door? Of nog erger? Natuurlijk weten we dat als artsen wel. In theorie, maar de praktijk geeft me een les die ik nooit meer zal vergeten. Even denk ik dat dit soort ervaringen niet misplaatst zouden zijn op het curriculum om arts te worden. Zouden we dan met zijn allen niet wat meer stilstaan bij wat de patiënt écht meemaakt? En ons misschien wat verder afhouden van boutades als: 'Het komt allemaal wel goed, dat geneest wel, maakt u zich nu maar geen zorgen,' of 'U moet accepteren dat sommige zaken niet meer gaan, leren leven met de beperkingen...' Hoe makkelijk is het toch om dit allemaal te zeggen en gewoon verder te gaan met ons eigen leven!Sommigen onder ons doen aan preventie, maar de meerderheid werkt curatief. Patiënten worden opgelapt en dat wordt doorgaans zeer goed gedaan. En als de patiënt dan eindelijk (en tot ieders vreugde) het ziekenhuis kan verlaten, dan kijken we alweer naar de volgende die voor ons ligt. Wat we niet zien is de lange weg die thuis nog bewandeld moet worden, een weg met vallen en opstaan, een paar stappen vooruit en weer eentje achteruit. Terug leren gaan, terug die verdomde blaas onder controle krijgen, terug slapen zonder al die medicatie en terug leren vertrouwen hebben in je lijf en leden. Bij mij in casu in mijn rechterknie die me in mijn ogen een ferme, en vooral onverwachte, loer heeft gedraaid. Terug leren geloven dat het allemaal wel weer goed komt. Door de pijn heen bijten wanneer de kinésist trekt en duwt en me dwingt om nog maar eens die oefeningen te doen. Keer op keer.Het is niet enkel het fysieke waar ik tegenaan loop, ook mentaal bots ik tegen een muur. Ik vecht voor het behoud van mijn eigenwaardegevoel en zelfrespect. Natuurlijk weet ik best dat de verpleegkundigen alles al honderden malen zagen, zowel de strak gespierde billen en de oude rimpelige exemplaren zijn hen niet vreemd, evenmin als de goed gevormde en de uitgezakte achterwerken. Het is hun job, het was lang geleden ook mijn job en I couldn't care less hoe iemand eruitzag. Ik wuifde het dan ook luchtig weg als een patiënt het er moeilijk mee had.Maar nu, zelf patiënt zijnde vind ik het zondermeer beschamend om me zo bloot te moeten geven tegenover al die vreemden die mijn kamer binnenkomen: om de lakens te vervangen, de bedpan te steken, de urinesonde uit te trekken of me te wassen. Steeds doe ik verwoede pogingen om het ziekenhuishemdje zo ver als kan naar beneden te trekken. Dat gestreept hemdje, zo verdomd praktisch, maar dat meteen ook je hele achterwerk blootgeeft van zodra je beweegt! Ook na thuiskomst, tegenover mijn man houd ik dat gevoel wanneer hij me uit de douche moet helpen en mee moet afdrogen of wanneer ik zijn goedbedoelde helpende hand gefrustreerd afsla tijdens mijn verwoede pogingen om zelf mijn ondergoed aan te trekken. Want wil je er als vrouw niet steeds toch nog een beetje mooi en aantrekkelijk uitzien, hoe en wat dan ook? Mijn man zegt wijs 'in goede en kwade dagen, voor lief en leed.' Ik weet dat hij gelijk heeft maar ik had deze scènes toch liever bewaard voor als we een jaar of tachtig zijn.In het ziekenhuis zei ik dan ook al snel dat ik me wel alleen kon wassen, en ook die pan, dat zou ik zelf wel doen. Niemand die aandrong om het nog even van me over te nemen, integendeel. De onderbezetting waar we zoveel over horen en waar door onze politici zoveel over gepalaverd wordt, is ook goed voelbaar voor mij als patiënt. Er is doorgaans één nachtverpleegkundige voor een gang vol postoperatieve patiënten, soms staat ze meteen aan mijn bed als ik op de bel druk, soms duurt het makkelijk 20 minuten of langer. Wat behoorlijk lastig is als je vecht tegen het gevoel te moeten gaan overgeven en er niets in je onmiddellijk bereik ligt waar het zootje in kan. Een van de eerste nachten vindt de verpleegster me dan ook in tranen terug, ik kon het niet meer tegenhouden, snik ik. Ik krijg een washandje toegestopt en er wordt snel-snel een steeklaken vervangen, maar het hele beddengoed moet wachten op de ochtendploeg zegt ze. Want er zijn ondertussen nog een paar andere patiënten aan het bellen gegaan. Het valt me ook op hoe versnipperd de zorg overdag is. Iedereen heeft zo zijn kleine taakje. Alsof een patiënt in stukjes wordt geknipt en iedereen er daar eentje van toegewezen kreeg. Wanneer mijn ontbijt wordt binnengebracht (de obligate 4 kartonnen boterhammen in plastic verpakt) en ik opmerk dat ik eerst nog pantomed moet hebben, is het antwoord dat dit voor de persoon is die de medicatie ronddraagt. En wanneer ik daaraan vraag om me uit bed te helpen wordt een zorgkundige gebeld. Als ik daaraan vraag om mijn voeteinde omhoog te brengen, drukt die resoluut op de knop die me meteen in Trendelenburg positie brengt. Met mijn hoofd naar beneden protesteer ik, zeg dat ze het verkeerd doet, ze moet enkel mijn voeten omhoog brengen, ik voeg eraan toe dat ze iets onderaan het bed moet verzetten. Ze wordt boos, echt boos en repliceert dat ze na vier jaar toch wel weet hoe zo'n bed werkt zeker! En dat ik me maar wat moet optrekken. Ze laat me verbouwereerd achter. Wanneer de kinésist even later binnenkomt en me lachend uit mijn benarde positie bevrijdt - hij weet wél hoe het voeteinde omhoog moet - zegt hij verontschuldigend dat ik dan ook niet op de dienst orthopedie lig maar op de afdeling inwendige. 'O?' vraag ik, 'hoe komt dat zo?''De gang orthopedie is toe, tekort aan personeel, dus zijn de patiënten verspreid over andere diensten. Hier hebben ze vooral met long- en hartproblemen te maken.'Vandaar die Trendelenburg, denk ik bij mezelf.Natuurlijk begrijp ik best dat de zaken zo efficiënt mogelijk moeten georganiseerd worden en dat de puzzel van verpleegkundigen met diploma, de verzorgenden met en zonder diploma en het handvol vrijwilligers zo doeltreffend mogelijk moet gelegd worden. Maar als patiënt vind ik het op den duur vooral onprettig, en als er op het eind van de dag weer eens een nieuw gezicht opduikt verzucht ik dan ook: 'weer iemand anders!'. Ik vraag me ook af of iemand zich nog echt verantwoordelijk voelt voor de patiënt in zijn geheel, die iemand die daar als de optelsom van al die stukjes in dat bed ligt. En of het de zorg echt ten goede komt? Ik moet tweemaal 's avonds laat zelf om de clexane vragen, 's ochtends idem dito voor de pantomed, en ook de steunkousen raken enkel aan als ik er zelf om vraag. Hoe doen andere patiënten, niet-artsen, dit? Beseffen ze überhaupt dat er geen anti-coagulatie werd gegeven, en als ze het beseffen denken ze dan niet eerder dat ze die avond gelukkig ontsnappen aan die venijnige prik in hun buik? Uiteraard zijn er ook lichtpunten tijdens het ziekenhuisverblijf. Zo zijn er de talrijke what 's app berichten en chats. Doordat Murphy als een ongewenste gast net op dat ogenblik ons gezin aandoet kan er niemand op bezoek komen. Maar gelukkig vergeten ze me niet en zie ik de gezichten van zij die me dierbaar zijn op het schermpje van mijn phone.Verder is er het weerkerende hoogtepunt van de dag, rond 3 uur in de namiddag komen de vrijwilligers langs met een grote kop koffie mét speculaasje. Smaken dat dat doet! Het is een gewoonte die ik thuis nog een hele poos aanhoud, om een uur of 3 die koffie met die 7,5 gram wegende Lotus speculoos.En dan is er nog die ene verpleegkundige, de enige wiens naam ik ken en die min of meer een constante is tijdens mijn verblijf. Of ik zo'n moeilijke patiënte ben, vraag ik hem, de boosheid van de Trendelenburg-zorgkundige in gedachten. Hij lacht dat het wel meevalt, dat ze al blij zijn dat mensen beleefd zijn en hen niet afblaffen of agressief worden. En hij gaat er even bij zitten, vertelt hoe hij van Portugal naar hier is gekomen, hoe hij eigenlijk een masterdiploma ziekenhuismanagement heeft maar hier enkel als verplegende aan de bak kan komen. Hij vertelt over patiënten die hem uitschelden omdat hij allochtone roots heeft, van vrouwen die weigeren zich door hem te laten verplegen omdat hij een man is. 'Van de arts verwachten ze dat het een man is, voor de verpleging hebben ze het liefst van al vrouwen, blanke vrouwen,' zo zegt hij. Daar moet ik even van bekomen, is het echt nog zo erg gesteld met onze maatschappij?Hij blijft nog even zitten, we praten over de zon, de zee, het leven in Portugal, over reizen, over de wereld zien en die veranderen. Over hoe hij de zorg zou aanpakken, hoe anders alles zou zijn. Wanneer hij opstaat vraag ik nog even snel zijn naam. 'Pedro' zegt hij, 'Pedro,' en hij verdwijnt door de deur, op naar de volgende kamer. Het gaat de eerste en de laatste keer zijn dat iemand de tijd nam om even bij me te gaan zitten en een praatje te slaan. Die ziet dat het geheel meer is dan al de stukjes die ze ervan maken. Hoe fijn zou het zijn mocht onze aller Vandenbroucke nu eens een nomenclatuurnummertje maken voor een verplicht babbeltje van een kwartier op een dag? Naast de wondzorg, het wassen, het prikken, het koteren, de medicatie... gewoon een deugddoend praatje zodat je als patiënt het gevoel hebt dat je iemand bent.Hét hoogtepunt van mijn verblijf wordt gevormd door de twee kloeke ambulanciers die op een middag aan mijn deur verschijnen met de brancard in de aanslag. En na een lange rit over Vlaamse hobbelige wegen en dorpspleintjes (want ook de ziekenwagens volgen Waze tegenwoordig) kijk ik pal in het lachende gezicht van mijn man. Thuis! Eindelijk weer thuis!