In de jaren 70 kwam de term 'burn-out' uit het brein van de geestelijke vader psychiater Freudenberger. In de jaren 80 was het psychologe Maslach die tot de geestelijke moeder werd gekroond. Zij stelden voor om het 'syndroom burn-out' enkel en alleen voor de ziektebeelden met ernstige klachten te reserveren. To burn out, you have to be burning!

Minder ernstige beelden zouden bestempeld moeten worden als 'surmenage' of overbelasting; en de mildste klachten als spanningsklachten.

Zo werd het ook in de jaren 90 aan mij als geneeskundestudent onderwezen. Sindsdien is het een containerbegrip (voor vaak milde klachten) geworden en onderhevig geworden aan inflatie: "Ik heb wel eens last gehad van burn-outverschijnselen". Allicht door het ontbreken van een algemeen aanvaard diagnostisch meetinstrument, wordt er kwistig omgesprongen met het beroepsgebonden 'fenomeen' (WHO, 2019). In de vroege jaren eighties zeiden de yuppies steeds "ik heb het (te) druk... druk ... druk", nu is het bon ton om een burn-out (gehad) te hebben.

In Nederland wordt geschat dat ongeveer 1-1,5% van de werknemers een burn-out heeft. Er wordt steeds aangegeven dat het cijfer stijgt. Dat is eerder ten onrechte want het betreft met name de "lichtere diagnoses".

Burn-out heeft een sterke link met onze Westerse manier van leven en werken stellen de experten Schaufeli en Verolme in hun boek De burn-out bubble - Het échte verhaal (Bohn Stafleu van Loghum, 2022).

Recent verscheen een boek van de hand van een andere Nederlander Vinkers (Prometheus, 2022) met als titel In de ban van burn-out - Over de grenzen van stress. Psychiater Vinkers, de eerste hoogleraar stress en veerkracht in Nederland, is van mening dat burn-out niet bestaat, en er beter gesproken kan worden van "langdurige, ernstige stress".

Nu is het bon ton om een burn-out (gehad) te hebben

Maar genoeg boekenwijsheid. Laten we de focus eens leggen op de populatie van Vlaamse geneeskundestudenten en -residenten, die kreunt onder de burn-outs. Dit is niets nieuws onder de brandende zon.

In een review van Prins et al. uit 2007 lag het cijfer bij assistenten in opleiding zeer ver uiteen, namelijk tussen 18% en 82%. In 2017 had één op zes Nederlandse artsen in de opleiding tot specialist last van een burn-out.

Als we de graad van bias door zelfrapportage en lage participatiegraad in de meeste studies terzijde laten, wat zijn dan de mogelijke verklaringen voor deze hoge cijfers?

Terwijl ze een eigen levenspad uitstippelen zijn vele geneeskundestudenten ambitieus, consciëntieus, idealistisch, perfectionistisch en resultaatgericht. In de competitiviteit om een specialistenopleiding te kunnen volgen, zoeken ze de grenzen van hun kunnen op.

Bij residenten wordt de work-life balance vaak verstoord: minder me-time en quality time gecombineerd met een druk uurrooster. De ingevoerde 48 uren-werkweek heeft wel effect gehad op de workload en op de burn-outcijfers, maar is op zich niet zaligmakend.

Er is bijvoorbeeld nog de administratieve overload. Bij de beginnelingen bestaat er angst over de eigen competenties in verhouding tot de jobvereisten. Coping met stress om de moed erin te houden is onontbeerlijk.

Zelfzorg is beperkt, er wordt niet snel naar hulp gezocht voor zichzelf. Emotionele belasting ontstaat onder meer door het leren omgaan met ziekte en dood. Het oordeel van de stagemeesters hangt dan ook nog eens als een zwaard van Damocles boven hen.

Het staat als een paal boven water dat studenten en artsen met burn-out minderwaardige zorg leveren en meer medische fouten maken. Vandaar dat het totale mentale welzijn, niet louter burn-out, van artsen (in opleiding) de nodige zorg verdient (bv. doctors4doctors).

In de jaren 70 kwam de term 'burn-out' uit het brein van de geestelijke vader psychiater Freudenberger. In de jaren 80 was het psychologe Maslach die tot de geestelijke moeder werd gekroond. Zij stelden voor om het 'syndroom burn-out' enkel en alleen voor de ziektebeelden met ernstige klachten te reserveren. To burn out, you have to be burning! Minder ernstige beelden zouden bestempeld moeten worden als 'surmenage' of overbelasting; en de mildste klachten als spanningsklachten. Zo werd het ook in de jaren 90 aan mij als geneeskundestudent onderwezen. Sindsdien is het een containerbegrip (voor vaak milde klachten) geworden en onderhevig geworden aan inflatie: "Ik heb wel eens last gehad van burn-outverschijnselen". Allicht door het ontbreken van een algemeen aanvaard diagnostisch meetinstrument, wordt er kwistig omgesprongen met het beroepsgebonden 'fenomeen' (WHO, 2019). In de vroege jaren eighties zeiden de yuppies steeds "ik heb het (te) druk... druk ... druk", nu is het bon ton om een burn-out (gehad) te hebben.In Nederland wordt geschat dat ongeveer 1-1,5% van de werknemers een burn-out heeft. Er wordt steeds aangegeven dat het cijfer stijgt. Dat is eerder ten onrechte want het betreft met name de "lichtere diagnoses". Burn-out heeft een sterke link met onze Westerse manier van leven en werken stellen de experten Schaufeli en Verolme in hun boek De burn-out bubble - Het échte verhaal (Bohn Stafleu van Loghum, 2022). Recent verscheen een boek van de hand van een andere Nederlander Vinkers (Prometheus, 2022) met als titel In de ban van burn-out - Over de grenzen van stress. Psychiater Vinkers, de eerste hoogleraar stress en veerkracht in Nederland, is van mening dat burn-out niet bestaat, en er beter gesproken kan worden van "langdurige, ernstige stress". Maar genoeg boekenwijsheid. Laten we de focus eens leggen op de populatie van Vlaamse geneeskundestudenten en -residenten, die kreunt onder de burn-outs. Dit is niets nieuws onder de brandende zon. In een review van Prins et al. uit 2007 lag het cijfer bij assistenten in opleiding zeer ver uiteen, namelijk tussen 18% en 82%. In 2017 had één op zes Nederlandse artsen in de opleiding tot specialist last van een burn-out. Als we de graad van bias door zelfrapportage en lage participatiegraad in de meeste studies terzijde laten, wat zijn dan de mogelijke verklaringen voor deze hoge cijfers? Terwijl ze een eigen levenspad uitstippelen zijn vele geneeskundestudenten ambitieus, consciëntieus, idealistisch, perfectionistisch en resultaatgericht. In de competitiviteit om een specialistenopleiding te kunnen volgen, zoeken ze de grenzen van hun kunnen op. Bij residenten wordt de work-life balance vaak verstoord: minder me-time en quality time gecombineerd met een druk uurrooster. De ingevoerde 48 uren-werkweek heeft wel effect gehad op de workload en op de burn-outcijfers, maar is op zich niet zaligmakend. Er is bijvoorbeeld nog de administratieve overload. Bij de beginnelingen bestaat er angst over de eigen competenties in verhouding tot de jobvereisten. Coping met stress om de moed erin te houden is onontbeerlijk. Zelfzorg is beperkt, er wordt niet snel naar hulp gezocht voor zichzelf. Emotionele belasting ontstaat onder meer door het leren omgaan met ziekte en dood. Het oordeel van de stagemeesters hangt dan ook nog eens als een zwaard van Damocles boven hen. Het staat als een paal boven water dat studenten en artsen met burn-out minderwaardige zorg leveren en meer medische fouten maken. Vandaar dat het totale mentale welzijn, niet louter burn-out, van artsen (in opleiding) de nodige zorg verdient (bv. doctors4doctors).