Op zaterdag 23 januari vond de Elautprijs 2021 plaats als een virtuele meeting in de studio's van Roularta HealthCare. Deze jaarlijkse meeting, georganiseerd door de Belgische Vereniging van Urologen (BVU), biedt jonge collega's en toekomstige urologen de kans om hun werk te presenteren en wetenschappelijke kennis uit te wisselen met ervaren specialisten.
...
In dit verslag bespreken we een selectie van klinische presentaties binnen oncologie. Dr. Eduard Roussel (KU Leuven) was de winnaar van de klinische Elautprijs 2021. Hij kon aantonen dat lokaal recidief (LR) na orgaansparende chirurgie voor peniskanker een manifestatie is van een agressief onderliggend ziekteverloop. Hij werkte hiervoor samen met negen referentiecentra om data te verzamelen van een homogene groep patiënten die een totale glansectomie hadden ondergaan. Hooggradige peniskanker en stadium pT3 zijn onafhankelijk gecorreleerd met meer LR na orgaansparende chirurgie. LR is een onafhankelijk predictieve factor voor slechtere overleving en kankerspecifieke overleving. Patiënten met LR hadden meer regionaal/inguinaal recidief en meer metastasen op afstand. Het is tijd om het dogma dat LR geen invloed heeft op de overleving van de patiënt, te weerleggen, aldus dr. Roussel. Deze data tonen aan dat orgaansparende chirurgie niet voor elke patiënt met peniskanker de beste behandeling is. Tevens werd aangeraden om bij patiënten die LR ontwikkelen, de tumor onmiddellijk te herstageren. Dr. Uros Milenkovic presenteerde een retrospectieve analyse op basis van data van het UZ Leuven en AZ Delta (Roeselare) rond predictoren van recidief en overleving na een eerste metastasegerichte behandeling (MDT) bij patiënten met oligometastatische prostaatkanker (PCa). Het klinisch recidief was hoog (75%), maar 20-25% van de patiënten was 'genezen' en ontwikkelde geen progressie na het stoppen met tijdelijke adjuvante hormoonbehandeling. Predictoren voor een secundair recidief waren een persisterend PSA na radicale prostatectomie (>0,1 ng/mL), PSA-waarde juist voor MDT-behandeling (cut-off 1,1 ng/mL), PSA-respons na MDT en geen complete biochemische respons na MDT (PSA >0,2 ng/mL). Deze vier factoren werden in een stratificatie gegoten en daaruit bleek dat de tijd tot het secundaire herval veel langer was als er geen risicofactoren, dan wel 1-2 of 3-4 risicofactoren aanwezig waren. Deze prognostische factoren voor progressievrije overleving kunnen toegepast worden bij counseling van patiënten na MDT om een prognose te geven. Opmerkelijk was dat de klassieke risicofactoren (bv. hogere ISUP, T-stadium, aantal positieve klieren, ...) niet weerhouden werden als predictief voor klinische progressie na een eerste MDT. Dr. Sarah Buelens van UGent besprak de resultaten van een nieuwe multicentrische, prospectieve studie waarbij de rol van radicale prostatectomie (RP) in aanvulling op standaardzorg (SoC) voor asymptomatische patiënten met nieuw gediagnosticeerde metastatische prostaatkanker (mPCa) werd onderzocht.63 patiënten ondergingen RP + SoC, 25 patiënten met laag volume PCa ondergingen radiotherapie (WPRT) + SoC en 115 patiënten kregen enkel SoC. De resultaten toonden aan dat RP geen zin heeft in de hoog volumineuze setting. In de laag volumineuze setting geeft RP een significant overlevingsvoordeel. Een gelijkaardig verloop werd waargenomen voor WPRT in vergelijking tot de controlegroep. De data tonen aan dat RP leidt tot minder lokale problemen bij mPCa. Of er ook een significant overlevingsvoordeel is, zal verder onderzocht worden in een nieuwe gerandomiseerde studie (LoMP 2), waarvoor momenteel de inclusie loopt. Dr. Thomas Van Den Broeck (UZ Leuven) toonde een nieuw prognostisch model voor patiënten die salvage radiotherapie (sRT) ondergaan na een biochemisch recidief. In een multicentrische, retrospectieve studie werd onderzocht of de risicostratificatie van EAU na sRT voldoende prognostisch is. Externe validatie van dit model toonde aan dat de statistisch significante verschillen die werden gevonden tussen de groep patiënten met een laag versus hoog risico niet klinisch relevant waren. Dit leidde tot de ontwikkeling van een nieuw stratificatiemodel, waarbij de sRT-patiënten werden geclassificeerd op basis van een aantal risicofactoren. Patiënten met een ISUP<3 of PSA-DT ≥1 jaar of pT<3 hebben een goede prognose bij sRT, terwijl patiënten met ISUP ≥3 en PSA-DT <1 jaar en pT≥3 een slechte prognose hebben. Het is belangrijk om in toekomstige studies deze risicostratificatie te includeren om te bepalen welke subgroep profiteert van sRT, besloot dr. Van Den Broeck. Dr. Lucas Landen van Sint-Augustinus presenteerde een retrospectieve analyse van de MRI-fusiebiopsies uitgevoerd in het ziekenhuis tussen 2018 en 2020. De detectiegraad van een klinisch significant prostaatcarcinoom (ISUP≥2) bij PIRADS 3,4 en 5 was respectievelijk 11%, 39% en 79%. Hoe hoger de PIRADS-score, hoe hoger de kans op een positieve biopsie. Bij PIRADS 3-letsels kan de PSA-densiteit bijdragen tot een beslissing om een biopsie te nemen. Bij PIRADS 4 was het beter om de beslissing te baseren op MRI- en niet op PSA-densiteit. De klinische bijdrage van 'at random'-biopten was beperkt tot 2,2% en vormde vooral een bijdrage bij PIRADS 4-letsels. De analyse wees tevens op het belang van centralisering van de pathologie en van een gestandaardiseerde aanpak voor de afname van random biopten, wat momenteel geïmplementeerd wordt in het ziekenhuis. Dr. Gaetan De Vos (UZ Leuven) besprak de resultaten van een pilootstudie met radium-223 bij PCa-patiënten met PSA-recidief na maximale lokale therapie. Patiënten met minstens één negatieve prognostische factor zoals een hoge Gleasonscore, kapseldoorbraak, een korte PSA-verdubbelingstijd en metastatische klieren op finale pathologie, en zonder zichtbare uitzaaiingen op PSMA PET/CT en 'whole body'-MRI, werden geïncludeerd (n=8). Omdat radium nog nooit gebruikt werd als monotherapie in een hormoonsensitieve setting, werd er in eerste instantie naar de veiligheid gekeken. Monotherapie met radium-223 bij patiënten met PSA-herval na lokale therapie is veilig. In totaal was er maar één graad 3-toxiciteit, namelijk een transiënte lymfopenie. Vermoeidheid en diarree kwamen het meest voor. Echter de klinische effectiviteit is twijfelachtig. Alle patiënten ontwikkelden PSA-progressie en klinisch herval. Mogelijke verklaringen zijn een suboptimale selectie van patiënten (75% lokaal en klierrecidief) en een suboptimale timing van de behandeling met radium-223.