Wij geven alvast een aantal highlights rond urotheelkanker die besproken werden door prof. dr. Christof Vulsteke, medisch oncoloog aan het UZ Antwerpen en het Maria Middelares ziekenhuis in Gent.

Nieuwe data met PARP-remmers

Prof. Vulsteke begon zijn verhaal met een overzicht van het huidig behandelschema voor urotheelkanker en benadrukte dat voor aanvang van het ASCO GU-congres er nog geen positieve studieresultaten waren met PARP-remmers bij voorbehandelde urotheelkankerpatiënten. Figuur 1 geeft een overzicht van nieuwe studies met PARP-remmers waarvan de resultaten gepresenteerd werden tijdens het ASCO GU-congres.

BAYOU was een gerandomiseerde, multicentrische fase II-studie waarbij de combinatie van durvalumab en de PARP-remmer olaparib als eerstelijnsbehandeling werd onderzocht bij patiënten die niet in aanmerking kwamen voor platinegebaseerde chemotherapie (1). Prof. Vulsteke gaf aan dat elke 'cisplatin ineligible' patiënt kon deelnemen aan deze studie, maar bij analyse van de data werd er wel gestratificeerd volgens aanwezige DNA-reparatiegenmutaties. Een op vijf patiënten had een genmutatie, waarvan 41,9% ATM en 22,6% BRCA2-mutatie.

Er was geen verschil in progressievrije overleving (PFS) en totale overleving (OS) tussen de durvalumab- /olaparibgroep (N=78) en de durvalumabgroep (N=76). Patiënten met een genmutatie hadden een betere PFS (5,6 maanden in de durvalumab- /olaparibgroep versus 1,8 maanden in de durvalumabgroep), maar het verschil was niet significant. Deze resultaten wijzen op een mogelijke rol voor PARP-remmers bij urotheelkankerpatiënten met DNA-reparatiegenmutaties, aldus prof. Vulsteke. Hij besloot dat BRCA2-patiënten sowieso een slechtere prognose hebben, dus hij vindt het beter om patiënten bij aanvang van een studie te stratificeren volgens het type genmutatie.

De definitieve analyse van de rucaparibgroep in de ATLANTIS-studie werd ook gepresenteerd tijdens het ASCO-congres (2). Patiënten met gemetastaseerd urotheelcarcinoom met een goede respons na 4-8 cycli platinum chemotherapie en met een genmutatie kregen een onderhoudsbehandeling met de PARP-remmer rucaparib. De rekrutering werd gestopt na 40 patiënten omwille van de coronapandemie en het feit dat avelumab ondertussen werd goedgekeurd in deze setting. De resultaten tonen een tendens richting significantie met een mediane PFS van 35,3 weken in de rucaparibgroep en 15,1 weken in de placebogroep. Prof. Vulsteke benadrukte dat dit een kleine studie is, maar dat de resultaten veelbelovend zijn en verder onderzoek met rucaparib nodig is.

Tot slot besprak prof. Vulsteke kort de resultaten van de Meet-URO12-studie, een gerandomiseerde fase II-studie waarbij een onderhoudsbehandeling van niraparib bij patiënten met gevorderd urotheelcarcinoom en DNA- reparatiegenmutaties na een eerstelijnsbehandeling met platinum chemotherapie niet resulteerde in een overlevingsvoordeel (figuur 2) (3).

Prof. Vulsteke concludeerde op basis van deze studies dat PARP-remmers effectief kunnen zijn bij urotheelkankerpatiënten met DNA-reparatiegenmutaties, net zoals reeds werd aangetoond bij andere types van tumoren. Grotere fase III-studies zijn nodig om meer duidelijkheid te brengen.

Nieuwe data met antilichaam-geneesmiddelconjugaten

Enfortumab vedotin (EV) is een antilichaam- geneesmiddelconjugaat (ADC), een antilichaam gericht tegen het eiwit nectin-4 op kankercellen, gekoppeld aan een vorm van chemotherapie. De chemotherapie wordt zo specifiek bij de kankercel afgeleverd, waardoor er minder bijwerkingen zijn. De EV 302-studie heeft de standaard gezet voor EV in combinatie met immunotherapie bij gemetastaseerde blaaskanker en prof. Vulsteke verwacht op korte termijn terugbetaling voor deze behandeling.

Neoadjuvante chemotherapie voorafgaand aan chirurgie verbetert de overlevingskansen voor patiënten met spierinvasieve blaaskanker die in aanmerking komen voor chemotherapie met cisplatine. Voor patiënten die niet in aanmerking komen voor platinegebaseerde chemotherapie is er momenteel geen neoadjuvante behandeling beschikbaar. Bijgevolg werd uitgekeken naar de resultaten van cohort H van de EV 103-studie waarbij EV werd onderzocht in de preoperatieve setting (figuur 3).

In deze studie werd de neoadjuvante behandeling met drie cycli EV in monotherapie onderzocht bij patiënten met cT2-T4aN0M0 spierinvasieve blaaskanker die niet in aanmerking kwamen voor cisplatine chemotherapie (4).

De meest voorkomende redenen hiervoor waren een creatinineklaring <60 ml >

De TROPHY-U-01-Cohort 3-fase II-studie onderzocht een andere EV, namelijk sacituzumab govitecan (SG) in combinatie met pembrolizumab bij patiënten met gemetastaseerde urotheelkanker met ziekteprogressie na platinum chemotherapie (5). De mediane PFS was 5,5 maanden. De combinatie werkt, maar de objectieve respons is lager dan verwacht (34%), aldus prof. Vulsteke. Hij gaf aan dat SG meer myelosuppressief werkt en bijgevolg misschien beter niet gecombineerd wordt met pembrolizumab.

Prof. Vulsteke besloot dat de combinatie van ADC met immunotherapie veelbelovend is, maar dat grotere studies nodig zijn om de optimale combinatie te bepalen.

Alle presentaties kunnen herbekeken worden:

https://medcc.be/events/rewatch-events/rewatch-be-gus-post-asco-gu-virtual-symposium-2022/

Referenties:

1. Rosenberg JE, abstract 437.

2. Crabb SJ, abstract 436.

3. Vignani F, abstract 442.

4. Petrylak DP, abstract 435.

5. Grivas P, abstract 434.

Wij geven alvast een aantal highlights rond urotheelkanker die besproken werden door prof. dr. Christof Vulsteke, medisch oncoloog aan het UZ Antwerpen en het Maria Middelares ziekenhuis in Gent. Prof. Vulsteke begon zijn verhaal met een overzicht van het huidig behandelschema voor urotheelkanker en benadrukte dat voor aanvang van het ASCO GU-congres er nog geen positieve studieresultaten waren met PARP-remmers bij voorbehandelde urotheelkankerpatiënten. Figuur 1 geeft een overzicht van nieuwe studies met PARP-remmers waarvan de resultaten gepresenteerd werden tijdens het ASCO GU-congres. BAYOU was een gerandomiseerde, multicentrische fase II-studie waarbij de combinatie van durvalumab en de PARP-remmer olaparib als eerstelijnsbehandeling werd onderzocht bij patiënten die niet in aanmerking kwamen voor platinegebaseerde chemotherapie (1). Prof. Vulsteke gaf aan dat elke 'cisplatin ineligible' patiënt kon deelnemen aan deze studie, maar bij analyse van de data werd er wel gestratificeerd volgens aanwezige DNA-reparatiegenmutaties. Een op vijf patiënten had een genmutatie, waarvan 41,9% ATM en 22,6% BRCA2-mutatie. Er was geen verschil in progressievrije overleving (PFS) en totale overleving (OS) tussen de durvalumab- /olaparibgroep (N=78) en de durvalumabgroep (N=76). Patiënten met een genmutatie hadden een betere PFS (5,6 maanden in de durvalumab- /olaparibgroep versus 1,8 maanden in de durvalumabgroep), maar het verschil was niet significant. Deze resultaten wijzen op een mogelijke rol voor PARP-remmers bij urotheelkankerpatiënten met DNA-reparatiegenmutaties, aldus prof. Vulsteke. Hij besloot dat BRCA2-patiënten sowieso een slechtere prognose hebben, dus hij vindt het beter om patiënten bij aanvang van een studie te stratificeren volgens het type genmutatie. De definitieve analyse van de rucaparibgroep in de ATLANTIS-studie werd ook gepresenteerd tijdens het ASCO-congres (2). Patiënten met gemetastaseerd urotheelcarcinoom met een goede respons na 4-8 cycli platinum chemotherapie en met een genmutatie kregen een onderhoudsbehandeling met de PARP-remmer rucaparib. De rekrutering werd gestopt na 40 patiënten omwille van de coronapandemie en het feit dat avelumab ondertussen werd goedgekeurd in deze setting. De resultaten tonen een tendens richting significantie met een mediane PFS van 35,3 weken in de rucaparibgroep en 15,1 weken in de placebogroep. Prof. Vulsteke benadrukte dat dit een kleine studie is, maar dat de resultaten veelbelovend zijn en verder onderzoek met rucaparib nodig is. Tot slot besprak prof. Vulsteke kort de resultaten van de Meet-URO12-studie, een gerandomiseerde fase II-studie waarbij een onderhoudsbehandeling van niraparib bij patiënten met gevorderd urotheelcarcinoom en DNA- reparatiegenmutaties na een eerstelijnsbehandeling met platinum chemotherapie niet resulteerde in een overlevingsvoordeel (figuur 2) (3). Prof. Vulsteke concludeerde op basis van deze studies dat PARP-remmers effectief kunnen zijn bij urotheelkankerpatiënten met DNA-reparatiegenmutaties, net zoals reeds werd aangetoond bij andere types van tumoren. Grotere fase III-studies zijn nodig om meer duidelijkheid te brengen. Enfortumab vedotin (EV) is een antilichaam- geneesmiddelconjugaat (ADC), een antilichaam gericht tegen het eiwit nectin-4 op kankercellen, gekoppeld aan een vorm van chemotherapie. De chemotherapie wordt zo specifiek bij de kankercel afgeleverd, waardoor er minder bijwerkingen zijn. De EV 302-studie heeft de standaard gezet voor EV in combinatie met immunotherapie bij gemetastaseerde blaaskanker en prof. Vulsteke verwacht op korte termijn terugbetaling voor deze behandeling. Neoadjuvante chemotherapie voorafgaand aan chirurgie verbetert de overlevingskansen voor patiënten met spierinvasieve blaaskanker die in aanmerking komen voor chemotherapie met cisplatine. Voor patiënten die niet in aanmerking komen voor platinegebaseerde chemotherapie is er momenteel geen neoadjuvante behandeling beschikbaar. Bijgevolg werd uitgekeken naar de resultaten van cohort H van de EV 103-studie waarbij EV werd onderzocht in de preoperatieve setting (figuur 3). In deze studie werd de neoadjuvante behandeling met drie cycli EV in monotherapie onderzocht bij patiënten met cT2-T4aN0M0 spierinvasieve blaaskanker die niet in aanmerking kwamen voor cisplatine chemotherapie (4). De meest voorkomende redenen hiervoor waren een creatinineklaring <60 ml > De TROPHY-U-01-Cohort 3-fase II-studie onderzocht een andere EV, namelijk sacituzumab govitecan (SG) in combinatie met pembrolizumab bij patiënten met gemetastaseerde urotheelkanker met ziekteprogressie na platinum chemotherapie (5). De mediane PFS was 5,5 maanden. De combinatie werkt, maar de objectieve respons is lager dan verwacht (34%), aldus prof. Vulsteke. Hij gaf aan dat SG meer myelosuppressief werkt en bijgevolg misschien beter niet gecombineerd wordt met pembrolizumab. Prof. Vulsteke besloot dat de combinatie van ADC met immunotherapie veelbelovend is, maar dat grotere studies nodig zijn om de optimale combinatie te bepalen. Alle presentaties kunnen herbekeken worden:https://medcc.be/events/rewatch-events/rewatch-be-gus-post-asco-gu-virtual-symposium-2022/