Prof. dr. Marc Peeters, diensthoofd medische oncologie in het UZ Antwerpen, gaf toelichting bij een aantal presentaties die hij selecteerde uit het aanbod van ASCO 2021 in het digestieve domein.
...
Dit jaar was er vooral aandacht voor de bovenste gastro-intestinale tractus. Eerst herinnerde prof. Peeters eraan dat twee digestieve kankers, met name colorectale en pancreaskanker, in België behoren tot de top 10 van meest frequente kankers. Verder kondigde hij de publicatie in ESMO Open aan van cijfers uit het Belgische kankerregister, die tonen dat vooral de eerste golf van de covidpandemie een enorme impact had op de dagelijkse praktijk, met de hoogste graad van onderdiagnose in de oudere populatie. In de latere periode van de pandemie werd een inhaalbeweging ingezet. "In Chicago, weliswaar virtueel, werden de eerste resultaten van de CheckMate 648-studie getoond," aldus prof. Peeters (1). Deze studie bij hoofdzakelijk Aziatische patiënten met niet-reseceerbaar, gevorderd plaveiselcelcarcinoom van de slokdarm beoordeelde de werkzaamheid en veiligheid van eerstelijnsbehandeling met nivolumab plus klassieke chemotherapie (fluoroucaril en cisplatine) ofwel nivolumab plus ipilimumab ten opzichte van de huidige standaardbehandeling, i.e. chemotherapie alleen. Het primaire eindpunt was algehele en progressievrije overleving (OS), met een stratificatie volgens PD-L1-expressie (PD-L1 ? 1% vs. < 1%). De mediane duur van de behandeling was 5,7 maanden, 2,8 en 3,4 maanden in de drie respectievelijke armen van de studie. Bij patiënten met een PD-L1 ? 1% was de algehele overleving beter in de beide immunotherapiegroepen, met respectievelijk 15,4 maanden en 13,7 maanden, dan in de chemotherapiegroep (9,1 maanden). De hazard ratio's (HR) waren 0,54 en 0,64 respectievelijk. In de totale populatie was het verschil in algehele overleving minder uitgesproken met HR van 0,74 en 0,78 voor de groep behandeld met nivolumab plus chemotherapie en nivolumab plus ipilimumab ten opzichte van chemotherapie alleen.Prof. Peeters concludeerde hieruit dat nivolumab met chemotherapie of met ipilimumab, vooral bij patiënten met PD-L1 ? 1%, de nieuwe standaardbehandeling zou kunnen worden. Eveneens bij patiënten met onbehandeld, gevorderd plaveiselcelcarcinoom van de slokdarm onderzocht een Chinese studie (ESCORT-1st) de werkzaamheid en veiligheid van camrelizumab plus chemotherapie (paclitaxel en cisplatine) versus placebo plus chemotherapie (2). Een duidelijke verbetering van de algehele overleving deed zich voor met de toevoeging van camrelizumab aan de chemotherapie, en een respons van 72% vs. 62%. Neutropenie was de belangrijkste bijwerking en het risico op verlies aan levenskwaliteit was lager in de combinatiegroep. Wat adenocarcinoma betreft, werden er resultaten gepresenteerd van de KEYNOTE-062- studie (3). Deze studie includeerde patiënten met lokaal gevorderd, niet-reseceerbaar of gemetastaseerd, HER2-negatief adenocarcinoma van de maag of gastro-oesofageale junctie. De patiënten kregen pembrolizumab monotherapie, chemotherapie of pembrolizumab plus chemotherapie. Het grootste responsvoordeel werd gezien met immuno-monotherapie, vooral bij patiënten met CPS ( PD-L1 combined positive score) ? 10. De resultaten waren teleurstellend in de groep die combinatie van immuno- en chemotherapie kreeg. In de neoadjuvante setting werd de vraag gesteld welke behandeling beter deed bij adenocarcinoom van de gastro-oesofageale junctie: chemotherapie of chemoradiotherapie, dus FLOT vs. CROSS (4). Deze Ierse, pragmatische studie (Neo-AEGIS) toonde zowel voor de impact op de tumorlast (60% vs. 44,5%) als voor de complete pathologische respons (16% vs. 5%), een voordeel voor de chemoradiotherapie ten opzichte van de chemotherapie. De algehele overleving daarentegen was dezelfde voor beide behandelgroepen (HR: 1,02). Verder waren er ook meer patiënten met complicaties in de combinatiegroep (4,3% vs. 0,6%). Prof. Peeters besloot daarom dat beide behandelingen vandaag een geldige optie blijven voor multidisciplinair overleg. NIFTY was een multicentrische fase 2b-studie bij metastatische galwegkanker met liposomaal irinotecan in combinatie met fluorouracil/leucovorine, vergeleken met standaardbehandeling met fluorouracil en leucovorine, in tweede lijn na progressie onder gemcitabine en cisplatine (5). De progressievrije en algehele overleving verbeterde met irinotecan plus fluorouracil/leucovorine in vergelijking met fluorouracil/leucovorine alleen. Dit ging wel gepaard met een toename van vermoeidheid en neutropenie. Translationeel onderzoek met pembrolizumab in de neoadjuvante setting toonde enig voordeel in de combinatie met radiotherapie bij een kleine groep patiënten met adenocarcinoom van slokdarm of gastro-oesofageale junctie (6), maar de belangrijkste bevinding was dat verschillen in micro-omgeving van de tumor de resultaten met pembrolizumab en radiotherapie konden beïnvloeden. In de fase 3-studie CheckMate 577 werden patiënten met oesofageale kanker of kanker van de gastro-oesofageale junctie in stadium II/III, na neoadjuvante chemoradiotherapie en resectie, behandeld met nivolumab of placebo (7). Nivolumab toonde een significante verbetering van de ziektevrije overleving ten opzichte van placebo. Mogelijk wordt dit dus de standaardoptie voor deze patiënten. Immunotherapie wordt steeds meer de standaardaanpak in de latere behandellijnen voor de bovenste gastro-intestinale tractus. Op basis van de mededelingen tijdens ASCO 2021, lijkt er ook een plaats te zijn als eerstelijnsbehandeling van plaveiselcelcarcinoom. Wat adenocarcinoma betreft, is er nog veel discussie over de behandellijn, maar er is evidentie voor een rol voor immunotherapie in de adjuvante setting. "De vraag voor de nabije toekomst blijft wel welke de ideale sequentie is," besloot prof. Peeters.