...

Dat de implementatie daarvan in de praktijk verre van evident is, blijkt uit de recente studie ' Exploratie "practice-based evidence" gericht op behoud/hervatten van het werk voor kankerpatiënten in België' (PBE) (1). De studie werd in opdracht van het Riziv en onder leiding van ergotherapeut/ergonoom Huget Désiron (ACT-Désiron bvba/KULeuven/PXL) uitgevoerd en identi- ficeerde noden, knelpunten en een mogelijke oplossing voor de implementatie van arbeidsgerichte ondersteuning in de oncologische zorgverlening. Globaal slaagt zo'n 60% van de kankerpatiënten erin om op eigen krachten opnieuw (gedeeltelijk) aan het werk te gaan. "Dat betekent dat zo'n 40% er niet in slaagt om zonder bijkomende ondersteuning opnieuw een plek op de arbeidsmarkt te vinden. In België hebben we bovendien geen idee wie er van die 60%, die zelf terug aan het werk kan, dat ook op een duurzame wijze volhoudt," zegt Huget Désiron. Verlies van werk leidt voor (ex-)kankerpatiënten echter vaak tot een verminderde levenskwaliteit, een verlaagde eigenwaarde, financiële en andere problemen. Eerder ontwikkelde Désiron een interventie om return-to-work (RTW) op te nemen in de zorg, die in het onderzoeksproject BRUG (Borstkanker Re-integratie vanUit Gezondheidszorg) bij borstkankerpatiënten werd toegepast. "In de literatuur bestaat er erg veel wetenschappelijk bewijs over mogelijke interventies om in een zeer vroege fase met werkbegeleiding te starten. Met BRUG hebben we ons gefocust op het patiëntperspectief, waaruit bleek dat zorgverleners een erg belangrijke rol spelen. Maar we merkten dat dergelijke interventies in de zorgpraktijk nauwelijks geïmplementeerd raken." Daarom werd met de PBE-studie de kloof tussen evidence-based practice en practice- based evidence onderzocht.Op basis van gesprekken met onder andere artsen, coördinatoren oncozorg, maatschappelijke werkers en verpleegkundigen, werd het zorgverlenersperspectief bestudeerd. "Ruim 70% van de 85 organisaties die oncozorg aanbieden in België, vond dat RTW-begeleiding (vanaf de start van het behandeltraject) aan bod moet komen in het ziekenhuis, maar had onvoldoende kennis over de juiste aanpak. 10% had daarrond reeds zelf initiatieven ontwikkeld en 20% was ervan overtuigd dat dit niet onder de doelstellingen van een ziekenhuis valt." In de oncologische zorgverlening bestaat een relatieve consensus over het feit dat ziekenhuizen en zorgverleners meer aandacht zouden kunnen besteden aan het herstel van arbeidsparticipatie voor kankerpatiënten. Tegelijk gaven zorgverleners aan dat het quasi onmogelijk is om die rol effectief op te nemen omwille van een tekort aan middelen en mensen, kennis en tools, aan focus, ... Daarnaast wezen zorgverleners ook op de rol van hun eigen attitude, waarbij overbeschermende uitspraken kunnen leiden tot een verlenging van de arbeidsongeschiktheid. "Zorgverleners zijn zich onvoldoende bewust van de impact van hun advies op de keuzes die patiënten maken. Uit bezorgdheid en sympathie, wordt patiënten al makkelijk aangeraden pas te gaan werken als ze zich 100% voelen zonder rekening te houden met andere effecten, zoals bijvoorbeeld het feit dat uitkering bij arbeidsongeschiktheid begint bij 60% van een geplafonneerd bedrag." Informatieverstrekking, met name het bespreekbaar maken van 'werk' bij beroepsactieve kankerpatiënten, blijkt volgens de onderzoeksresultaten van groot belang te zijn, al ontbrak consensus over welke zorgverlener die taak dan op zich zou moeten nemen. Bovendien betreurden zorgverleners het tekort aan onderlinge afstemming tussen zorgverleners onderling, en met intermediairs of andere stakeholders (vb. arbeidsarts, adviserende arts, huisarts). Zorgverleners zijn zich terdege bewust van een tekort aan kennis over het wettelijk kader en de regelgeving over arbeidsre-integratie. Een heldere richtlijn voor best practice over arbeidsgerichte ondersteuning in oncozorg ontbreekt momenteel in ons land. Een stappenplan dat voor alle patiënten gelijk loopt met de evolutie van hun herstel moet echter ook veel ruimte bieden aan geïndividualiseerd maatwerk. "Er dient een generieke indicatiestelling te zijn om RTW aan te bieden. De uitvoering dient echter pathologiespecifiek en zelfs patiëntspecifiek te zijn." Een cruciale rol wordt toegewezen aan een centrale coördinator die het ownership van het RTW-proces opneemt. Deze coördinator staat dus in voor de opvolging bij acute en langdurige zorg en faciliteert tegelijk de interne coördinatie en communicatie met de patiënt (inclusief diens naasten) en de zorgverleners. Tevens is hij het vast aanspreekpunt voor andere stakeholders op de werkvloer en staat hij in voor de communicatie met intermediairs (adviserende arts mutualiteit, diensten voor begeleiding van werkzoekenden,...). "In een vervolgtraject zouden we in samenwerking met het Riziv graag de kennis die we hebben vergaard uit het patiënt- en zorgverlenersperspectief koppelen aan het werkgeversperspectief dat in de literatuur beschreven staat, zodat we een draaiboek kunnen maken ten behoeve van de RTW-coördinator."