...

Bij spierinvasieve blaaskanker maakt radiotherapie deel uit van een trimodale behandeling met het oog op blaasbehoud. De algemene overleving verschilt niet tussen patiënten behandeld met radicale cystectomie en deze behandeld met trimodale therapie. Er zijn twee manieren om na een visueel complete transurethrale tumorresectie chemoradiatie toe te dienen, namelijk via inductiechemoradiatie (split course) of via definitieve chemoradiatie (55-65 Gy). Bij de patiënten behandeld met een split course gebeurt na 40 Gy een cystoscopische herevaluatie. Indien onvolledige respons wordt er overgegaan tot een salvagecystectomie. Bij een definitief behandelschema wil men de kans op blaasbehoud vergroten door de totale dosis toe te dienen zonder onderbreking. Het succes van deze behandeling wordt in grote mate bepaald door een goede patiëntenselectie, waar in de toekomst biomarkers hopelijk kunnen helpen. Premo et al. publiceerden contra- indicaties voor deze trimodale therapie, maar prof. Fonteyne is niet volledig akkoord met zijn voorstel. Volgens haar kunnen patiënten met hydronefrose wel degelijk een goeie respons hebben, en ook patiënten die geen kandidaat zijn voor chemotherapie kunnen toch in aanmerking komen voor een trimodale behandeling als een andere radiosensitizer wordt gebruikt. Daarentegen vindt zij patiënten met een slechte blaasfunctie niet geschikt voor trimodale therapie omdat de kans groot is dat hun blaasfunctie zo verslechtert dat een cystectomie toch noodzakelijk is. Volgens prof. Fonteyne moet in een ideale situatie elke patiënt met een blaastumor met T2-T4a besproken worden in een multidisciplinair overleg en moet de patiënt na neoadjuvante chemotherapie de keuze hebben tussen een radicale cystectomie en trimodale therapie. De multidisciplinariteit blijft bij een trimodale aanpak gegarandeerd. De uroloog blijft immers een zeer belangrijke rol spelen gezien de noodzaak om regelmatig cystoscopieën en biopsies uit te voeren om een eventueel recidief tijdig te diagnosticeren. Prof. Fonteyne benadrukt dat radiotherapie ook een belangrijke pijnstillende rol speelt in de behandeling van pijnlijke botmetastasen en in de behandeling van tumorgeïnduceerde hematurie. Een snelle doorverwijzing is daarbij cruciaal. De rol van radiotherapie als adjuvante behandeling voor patiënten met lokaal gevorderde blaaskanker na radicale cystectomie lijkt veelbelovend en wordt momenteel ook onderzocht in een Belgische studie. Bij oudere studies was de toxiciteit omwille van de verouderde radiotherapietechnieken een probleem, maar moderne technieken die nu in België overal beschikbaar zijn hebben de toxiciteit duidelijk verminderd. Bovendien tonen meer recente data aan dat chemoradiatie beter was dan chemotherapie alleen wat betreft lokale progressievrije overleving. Langere opvolging is nodig om eventueel een verschil aan te tonen op het vlak van ziektevrije overleving. Tenslotte besprak prof. Fonteyne de mogelijke rol van radiotherapie als primaire behandeling bij patiënten met niet-spierinvasieve blaaskanker met hoog risico. Ook hier zijn meer studies nodig, maar volgens prof. Fonteyne kan het een alternatief zijn voor radicale cystectomie bij oudere patiënten.