...

CDK4/6-inhibitoren hebben de manier waarop gemetastaseerde borstkanker behandeld werd de afgelopen jaren beïnvloed, primaire endocriene resistentie overwonnen en de overleving verbeterd. Het was dus een voor de hand liggende stap om te zien of het toevoegen van een CDK 4/6-inhibitor aan hormoonbehandeling bij patiënten met een hoog risico op vroege borstkanker het risico op terugkeer van hun kanker kan verminderen. Prof. dr. Stephen Johnston van het Royal Marsden Hospital in Londen stelde de internationale fase 3-studie monarchE voor waar abemaciclib, een orale CDK 4/6-inhibitor werd toegevoegd aan standaard hormonale behandeling. Deze studie includeerde 5.637 patiënten met een hormoongevoelige HER2- vroege borstkanker met een aantal klinische en/of pathologische risicofactoren (meer dan 4 okselklieren, of anders een tumor groter dan 5 cm of een tumor met een differentiatiegraad 3) waardoor ze een hoog risico op terugval hadden. Na het voltooien van hun primaire behandeling werden ze gerandomiseerd naar abemaciclib (150mg tweemaal per dag gedurende twee jaar) toegevoegd aan hormonale therapie of hormonale therapie alleen. De keuze in hormonale therapie gebeurde door de behandelende arts. Primair objectief van de studie was invasieve ziektevrije overleving (iDFS). De studie rapporteerde een vermindering van 25% in recidief van kanker in de eerste twee jaar wanneer abemaciclib werd toegevoegd aan hormoontherapie in vergelijking met hormoontherapie alleen. Gedurende deze periode hadden 11,3% van de patiënten in de controlegroep een terugval van hun kanker in vergelijking met 7,8% in de abemaciclibgroep, een absoluut verschil van 3,5% wat zich vertaalt in een vermindering van het risico met 25,3% (figuur 1). Deze vermindering werd het meest waargenomen in metastasen op afstand, vooral in lever en bot. Prof. Giuseppe Curigliano die deze studie becommentarieerde zei dat dit de eerste studie is die aantoont dat toevoeging van een CDK 4/6-remmer aan hormonale therapie de ziektevrije overleving in de adjuvante setting aanzienlijk verbetert en daardoor de dagelijkse praktijk zal veranderen. Hij benadrukte ook het belang van bepaalde veiligheidsgegevens, met name het aantal patiënten dat met abemaciclib werd behandeld en zijn behandeling moest stoppen of de dosis verlagen als gevolg van een ernstige bijwerking. 16,6% van de patiënten moest stoppen met abemaciclib als gevolg van bijwerkingen, meestal diarree. Het merendeel van deze patiënten kon wel de hormonale therapie verder zetten. Therapietrouw zal vermoedelijk dan ook een belangrijk probleem zijn wanneer deze behandeling wordt goedgekeurd en gebruikt in de klinische praktijk (1). Een gelijkaardige studie, maar wel met tegenstrijdige resultaten, werd op deze virtuele ESMO 2020 gepresenteerd door prof. dr. Erica L. Mayer, medisch oncoloog aan het Dana-Farber Cancer Institute in Boston. Deze PALLAS-studie was een samenwerking van verschillende internationale studiegroepen. De studie randomiseerde 5.600 patiënten met stadium II-III hormoongevoelige HER2-negatieve vroegtijdige borstkanker naar het toevoegen van palbociclib, een CDK 4/6-inhibitor, gedurende twee jaar aan de standaard hormonale therapie of naar een standaard hormonale therapie. Ook in deze studie is de invasieve ziektevrije overleving (iDFS) het primair objectief. De kenmerken van patiënten in de studie tonen ons dat bijna 60% van hen een klinisch hoog risico vertoonden, ofwel wegens meer dan 4 okselklieren ofwel met slechts 1-3 okselklieren maar dan met een T3-4 of een G3-ziekte. Ongeveer 80% van de patiënten had reeds chemotherapie gekregen. De veiligheidsanalyse van deze studie toonde dat neutropenie de meest voorkomende toxiciteit in de palbociclibgroep was (G3/4: 61,3% in de palbociclibarm vs 0,4% in de arm waar enkel hormonale behandeling gegeven werd). Febriele neutropenie kwam echter zeer zelden voor. Bij de tweede interimanalyse van deze studie werd aangetoond dat de toevoeging van palbociclib aan hormonale therapie in de adjuvante behandeling van HR+ HER- borstkankerpatiënten geen voordeel biedt in invasieve ziektevrije overleving in vergelijking met enkel een hormonale behandeling. Een subanalyse kon bovendien ook niet bewijzen dat patiënten met een verhoogd klinisch-pathologisch risico voordeel zouden halen aan het toevoegen van palbociclib. Het IDMS (independent data monitoring committee) besliste dan ook om de behandeling met palbociclib in deze studie te stoppen. Patiënten worden wel verder opgevolgd (2). Referenties: 1. Stephen R. Johnston et al, Abemaciclib in high risk early breast cancer, ESMO2020, Presentation ID LBA5_PR 2. E.L. Mayer et al, PALLAS: A randomized phase III trial of adjuvant palbociclib with endocrine therapy versus endocrine therapy alone for HR+/HER2- early breast cancer, ESMO 2020, Presentation ID LBA12