Hieronder bespreken we een selectie van nieuwe data binnen prostaat-, blaas- en nierkanker, die live werden gepresenteerd en bediscussieerd tijdens het virtuele ESMO 2020-congres.
In de PROfound-studie werd het effect van een precisiebehandeling met olaparib onderzocht bij patiënten met gemetastaseerde castratieresistente prostaatkanker (mCRPC) met een mutatie in een van de 15 Homoloog Recombinatie Reparatie (HRR) -genen waarbij een voorgaande behandeling met abiraterone of enzalutamide niet meer effectief was (1).
Prostaatkanker
De patiënten werden 2:1 gerandomiseerd naar een behandeling met olaparib of een behandeling met een antiandrogeen (abiraterone of enzalutamide). Na de veelbelovende impact van olaparib op de mediane radiologische progressievrije overleving toonden de onderzoekers nu ook de algehele overlevingsdata. Bij de data cut-off (maart 2020) bleek dat de mediane totale overleving in de groep patiënten met BRCA1/2- of ATM-mutaties aanzienlijk beter was met olaparib dan met de controlebehandeling (19,1 versus 14,7 maanden; HR 0,69; 95% CI 0,50 - 0,97; p=0,0175). In de groep patiënten met een wijziging in één van de 12 andere genmutaties was er geen significant effect van olaparib, ook na correctie voor cross-over.
Verdere analyse op genniveau toont aan dat patiënten met BRCA1/2-mutaties het meeste voordeel hebben van een behandeling met olaparib
De discussant dr. Grönberg (Stockholm, Zweden) gaf aan dat de controlegroep in deze studie niet goed gekozen was, aangezien de patiënten die niet meer reageerden op abiraterone of enzalutamide de hormoonbehandeling zouden krijgen die ze nog niet gehad hadden. De PSA-respons was minder dan 10% en minder dan 5% van de patiënten reageerden nog op deze behandeling. Als gevolg hiervan switchte twee derde van de patiënten die gestart waren met abiraterone of enzalutamide na ziekteprogressie naar olaparib, wat het moeilijker maakt om de studieresultaten te interpreteren. Verdere analyse op genniveau toont aan dat patiënten met BRCA1/2-mutaties het meeste voordeel hebben van een behandeling met olaparib. Op basis van deze mooie resultaten wordt verwacht dat het behandelingsschema voor mCRPC-patiënten met BRCA1/2- of ATM-status zal veranderen . Olaparib werd recent goedgekeurd door de FDA voor de behandeling van mCRPC- patiënten met HRR-genmutaties na progressie met enzalutamide of abiraterone. Op korte termijn wordt voor deze indicatie ook een goedkeuring in Europa verwacht.
Ipatasertib is een nieuw medicijn dat onderzocht wordt bij prostaat- en borstkanker. Het is een oraal middel dat de drie isovormen van AKT (eiwitkinase B) aanvalt, om de PI3-kinase/AKT-signaleringsroute te blokkeren. Deze route kan bijdragen aan prostaatkanker en zorgen voor weerstand tegen anti-androgene behandelingen. Tijdens het ESMO-congres werden de initiële resultaten van de IPATential150-studie getoond (2). In deze fase 3-studie werd de combinatie van ipatasertib en abiraterone vergeleken met abiraterone bij patiënten met asymptomatische of licht symptomatische mCRPC. In de totale populatie werd het primaire eindpunt van radiologische progressievrije overleving niet bereikt. Bij de subgroep patiënten met PTEN-verlies was de mediane radiologische progressievrije overleving 18,5 maanden in vergelijking met 16,5 maanden in de controlegroep (HR 0,77; 95% CI 0,61-0,98, p=0,0335).
Dr. Grönberg gaf aan dat slechts 18% van de patiënten geïncludeerd in deze studie een voorgaande behandeling hadden gehad met taxanen, wat volgens hem geen weerspiegeling is van de klinische praktijk. Daarnaast bleek dat het schijnbare voordeel van ipatasertib minder was bij patiënten die docetaxel hadden gehad. Bijwerkingen van graad 3-4, hoofdzakelijk diarree en huiduitslag, kwamen meer voor bij patiënten die de combinatiebehandeling kregen. In deze groep leidde dit ook vaker tot stopzetting van de behandeling, dosisverlaging of dosisonderbreking.
Dr. Nicholas James (Birmingham, UK) presenteerde nieuwe resultaten van de STAMPEDE- studie bij 1.003 mannen met gemetastaseerde hormoongevoelige prostaatkanker bij een mediane follow-up van 6,1 jaar (3). Totale overleving na vijf jaar was 60% in de groep patiënten die gerandomiseerd was voor abiraterone- en androgeendeprivatietherapie (ADT) in vergelijking met 41% in de ADT-groep (HR 0,60; 95%CI 0,50-0,71; p < 0,001). De gemiddelde totale overleving was hoger in de groep met ADT + abiraterone in vergelijking met ADT alleen (6,6 versus 3,8 jaar). De effecten waren onafhankelijk van de risicostratificatie volgens de LATITUDE-criteria. Na vier jaar behandeling was er geen verschil in ernstige bijwerkingen en slechts een kleine stijging in graad 2/3-bijwerkingen in beide groepen. Volgens de discussant Maria De Santis bewijzen deze data nogmaals dat ADT-monotherapie onvoldoende is voor patiënten met gemetastaseerde hormoongevoelige prostaatkanker.
Dr. Tran (Melbourne, Australië) presenteerde bemoedigende resultaten van een fase 1-studie met AMG 160, een nieuwe PSMA-gerichte, bispecifieke T-cel engager immunotherapie (BiTE®) voor mCRPC (4). BiTE is genetisch geprogrammeerd om T-cellen te koppelen aan tumorcellen via binding aan CD3 en PSMA. Bij 69% van de patiënten die verschillende eerdere behandelingen hadden gehad, werd een PSA-respons waargenomen. De toxiciteit van BiTE was aanvaardbaar. Verder onderzoek naar dosisoptimalisatie is bezig.
Blaaskanker
Bij patiënten met gevorderd urotheelcarcinoom zijn immuuncheckpointremmers voorlopig enkel goedgekeurd als eerstelijnstherapie voor patiënten die niet in aanmerking komen voor platinumhoudende chemotherapie of voor patiënten met hoge PD-L1-expressie die niet in aanmerking komen voor chemotherapie met cisplatinum. Deze goedkeuring is gebaseerd op fase 2-studies. Chemotherapie levert meestal geen duurzame remissie op, dus er is dringend nood aan een betere behandeling voor gevorderd urotheelcarcinoom. Iedereen keek dus reikhalzend uit naar de resultaten van fase 3-studies.
De KEYNOTE-361-studie vergeleek pembrolizumab (anti-PD-1) in monotherapie met de combinatie pembrolizumab en 'platina/gemcitabine'- chemotherapie versus 'platina/gemcitabine'- chemotherapie (5). Een lichte verbetering in progressievrije overleving en totale overleving trad op voor de combinatie van pembrolizumab/ chemotherapie, maar de vooraf gespecificeerde statistische significantie werd niet bereikt. Bij patiënten die goed reageerden op eerstelijnsimmunotherapie was de respons duurzaam, wat suggereert dat een deel patiënten langer voordeel hebben van immunotherapie, maar het blijft moeilijk om deze patiënten te identificeren.
De DANUBE-studie vergeleek monotherapie met het anti-PD-L1-antilichaam durvalumab met de combinatie durvalumab/tremelimumab (anti-CTLA4) versus 'platina/gemcitabine'-chemotherapie (6). Ook deze studie toonde geen overlevingsvoordeel voor de combinatie durvalumab/tremelimumab in vergelijking met chemotherapie (HR: 0,85; 95% CI 0,72-1,02; p = 0,075). In de PD-L1+-populatie gaf durvalumab geen overlevingsvoordeel in vergelijking met chemotherapie (HR: 0,89; 95% CI: 0,71-1,11; p = 0,30).
De discussant dr. Richard Cathomas (Chur, Zwitserland) benadrukte dat met de combinaties immuno-chemo of immuno-immuno geen algemeen overlevingsvoordeel ten opzichte van chemotherapie werd waargenomen in de totale populatie. Ook was er geen significant voordeel voor immunotherapie in vergelijking met chemotherapie, ongeacht de PD-L1-expressie. Het meest intrigerend voor hem was dat dubbele immunotherapie met durvalumab en tremelimumab in de PD-L1-positieve subpopulatie een vergelijkbaar responspercentage had als platinumhoudende chemotherapie. Dit is voor hem iets om verder te onderzoeken.
Nierkanker
Dr. Toni Choueiri (Boston, VSA) presenteerde de resultaten van de CheckMate 9ER-studie, een gerandomiseerde fase 3-studie bij patiënten met gevorderd of gemetastaseerd heldercellig niercelcarcinoom die nog niet eerder behandeld waren (7). Patiënten uit alle IMDC-risicogroepen werden geïncludeerd en werden 1:1 gerandomiseerd tussen de combinatie nivolumab/ cabozantinib of sunitinib. Na een mediane follow-up van 18,1 maanden was de mediane progressievrije overleving aanzienlijk langer in de nivolumab/cabozantinib dan in de sunitinibgroep (16,6 versus 8,3 maanden; HR 0,51; 95% CI 0,41-0,64; p < 0,001). Ook de totale overleving was beter in de combinatiegroep.
In beide groepen was de mediane totale overleving nog niet bereikt, maar het risico op overlijden was 40% lager in de nivolumab-/cabozantinibgroep (HR 0,60, p = 0,001). Verder was de objectieve respons hoger bij patiënten die nivolumab/cabozantinib kregen dan degenen die sunitinib kregen (55,7 versus 27,1%; p < 0,001). Ook de duur van de respons was langer in de nivolumab-/cabozantinibgroep. De incidentie van de meest voorkomende bijwerkingen was vergelijkbaar in beide groepen. Meer patiënten stopten met de combinatiebehandeling dan met sunitinib (15,3% versus 8,8%). Patiënten in de combinatiegroep rapporteerden een verbetering in levenskwaliteit, in tegenstelling tot de patiënten die sunitinib kregen.
Dr. Choueiri concludeerde dat deze gegevens van de CheckMate 9ER-studie de superioriteit van nivolumab/cabozantinib aantonen als eerstelijnsbehandeling voor patiënten met gevorderd heldercellig niercelcarcinoom. Het feit dat de levenskwaliteit verbeterde, speelt ook een belangrijke rol. De discussant, dr. Dominik Berthold (Lausanne, Zwitserland) gaf toe dat deze combinatie inderdaad een nieuwe eerstelijnsbehandeling kan zijn, maar vond persoonlijk 18 maanden follow-up nog vrij kort. Hij kijkt uit naar gegevens op langere termijn. Hij maakte ook de bedenking dat het momenteel nog niet duidelijk is of starten met twee immunotherapieën beter is dan starten met een immuuntherapie in combinatie met een anti- angiogeen, aangezien dit een impact heeft op de volgende behandelingen die kunnen gegeven worden.
Voor patiënten met gevorderd of gemetastaseerd heldercellig niercelcarcinoom zijn reeds verschillende combinatiebehandelingen beschikbaar en wordt de keuze gemaakt op basis van de IMDC-risicogroepen. In een poging een betere selectie te maken van de verschillende beschikbare combinaties werd de Bionikk-studie opgestart (8). Dit is een Franse, multicentrische fase 2-studie gebaseerd op genetisch onderzoek van heldercellige niertumoren. Op basis van immuun- en angiogene kenmerken konden patiënten verdeeld worden in vier groepen (ccrcc1-4). ccrcc1- en ccrcc4-patiënten werden gerandomiseerd tot nivolumab in monotherapie versus nivolumab plus ipilimumab, terwijl ccrcc2- en ccrcc3- patiënten werden gerandomiseerd tot nivolumab plus ipilimumab versus een VEGF-tyrosinekinaseremmer (sunitinib of pazopanib). In patiënten met ccrcc4-tumoren blijkt monotherapie met nivolumab voldoende en levert dit een duurzame respons op (objectieve respons 50% versus 53% voor nivolumab/ipilimumab).
Voor patiënten met ccrcc1-tumoren is de combinatiebehandeling met nivolumab en ipilimumab nodig (objectieve respons 39,4% versus 20,7% met monotherapie). Voor patiënten met ccrcc2-tumoren bieden tyrosinekinaseremmers zeer hoge responspercentages (53,8% versus 48,3% nivolumab/ ipilimumab). In deze groep was de mediane progressievrije overleving na 16 maanden follow-up nog niet bereikt, terwijl deze 10,4 maanden was met de combinatie nivolumab/ipilimumab.
Tijdens de discussie benadrukte dr. Albiges (Villejuif, Frankrijk) dat ze onder de indruk was van deze vernieuwende studie. Ze gelooft dat integratie van moleculair onderzoek in klinische studies de toekomst is, maar gaf ook aan dat hiervoor de gebruikte technieken voor alle studiecentra toegankelijk moeten zijn. Zo werden in deze studie de nierceltumoren geanalyseerd met bevroren sectieanalyse, terwijl immunohistochemie in alle labo's gebruikt wordt. Ze ging ook dieper in op de gekozen behandelingen voor de verschillende ccrcc-groepen. Ze gaf aan dat de ccrcc1-patiënten een lage immuniteit hebben, dus haar voorkeur zou zijn om deze groep te behandelen met een VEGF-tyrosinekinaseremmer en immuuntherapie om te zien of een verhoogde immuuninfiltratie mogelijk was. De ccrcc2-groep is proangiogeen en zou zij bij voorkeur behandeld hebben met een VEGF-tyrosinekinaseremmer en immunotherapie.
Referenties:
1. De Bono JS. et al. Ann Oncol 2020:31(4): S508. https://doi.org/10.1016/j.annonc. 2020.08.870
2. De Bono JS. et al. Ann Oncol 2020:31(4): S1153-1154. https://doi.org/10.1016/j.annonc. 2020.08.2250
3. James N. et al. Ann Oncol 2020:31(4): S509. https://doi.org/10.1016/j.annonc. 2020.08.871
4. Tran B. et al. Ann Oncol 2020:31(4): S507. https://doi.org/10.1016/j.annonc. 2020.08.869
5. Alva A. et al. Ann Oncol 2020:31(4): S1155. https://doi.org/10.1016/j. annonc. 2020.08.2252
6. Powles TB. et al. Ann Oncol 2020:31(4): S550-S551. https://doi.org/10.1016/j.annonc. 2020.08.769
7. Choueiri TK. et al. Ann Oncol 2020:31(4): S1159. https://doi. org/10.1016/j.annonc. 2020.08.2257
8. Vano Y. et al. Ann Oncol 2020:31(4): S1157. https://doi.org/10.1016/j.annonc. 2020.08.2254
In de PROfound-studie werd het effect van een precisiebehandeling met olaparib onderzocht bij patiënten met gemetastaseerde castratieresistente prostaatkanker (mCRPC) met een mutatie in een van de 15 Homoloog Recombinatie Reparatie (HRR) -genen waarbij een voorgaande behandeling met abiraterone of enzalutamide niet meer effectief was (1). De patiënten werden 2:1 gerandomiseerd naar een behandeling met olaparib of een behandeling met een antiandrogeen (abiraterone of enzalutamide). Na de veelbelovende impact van olaparib op de mediane radiologische progressievrije overleving toonden de onderzoekers nu ook de algehele overlevingsdata. Bij de data cut-off (maart 2020) bleek dat de mediane totale overleving in de groep patiënten met BRCA1/2- of ATM-mutaties aanzienlijk beter was met olaparib dan met de controlebehandeling (19,1 versus 14,7 maanden; HR 0,69; 95% CI 0,50 - 0,97; p=0,0175). In de groep patiënten met een wijziging in één van de 12 andere genmutaties was er geen significant effect van olaparib, ook na correctie voor cross-over. De discussant dr. Grönberg (Stockholm, Zweden) gaf aan dat de controlegroep in deze studie niet goed gekozen was, aangezien de patiënten die niet meer reageerden op abiraterone of enzalutamide de hormoonbehandeling zouden krijgen die ze nog niet gehad hadden. De PSA-respons was minder dan 10% en minder dan 5% van de patiënten reageerden nog op deze behandeling. Als gevolg hiervan switchte twee derde van de patiënten die gestart waren met abiraterone of enzalutamide na ziekteprogressie naar olaparib, wat het moeilijker maakt om de studieresultaten te interpreteren. Verdere analyse op genniveau toont aan dat patiënten met BRCA1/2-mutaties het meeste voordeel hebben van een behandeling met olaparib. Op basis van deze mooie resultaten wordt verwacht dat het behandelingsschema voor mCRPC-patiënten met BRCA1/2- of ATM-status zal veranderen . Olaparib werd recent goedgekeurd door de FDA voor de behandeling van mCRPC- patiënten met HRR-genmutaties na progressie met enzalutamide of abiraterone. Op korte termijn wordt voor deze indicatie ook een goedkeuring in Europa verwacht. Ipatasertib is een nieuw medicijn dat onderzocht wordt bij prostaat- en borstkanker. Het is een oraal middel dat de drie isovormen van AKT (eiwitkinase B) aanvalt, om de PI3-kinase/AKT-signaleringsroute te blokkeren. Deze route kan bijdragen aan prostaatkanker en zorgen voor weerstand tegen anti-androgene behandelingen. Tijdens het ESMO-congres werden de initiële resultaten van de IPATential150-studie getoond (2). In deze fase 3-studie werd de combinatie van ipatasertib en abiraterone vergeleken met abiraterone bij patiënten met asymptomatische of licht symptomatische mCRPC. In de totale populatie werd het primaire eindpunt van radiologische progressievrije overleving niet bereikt. Bij de subgroep patiënten met PTEN-verlies was de mediane radiologische progressievrije overleving 18,5 maanden in vergelijking met 16,5 maanden in de controlegroep (HR 0,77; 95% CI 0,61-0,98, p=0,0335). Dr. Grönberg gaf aan dat slechts 18% van de patiënten geïncludeerd in deze studie een voorgaande behandeling hadden gehad met taxanen, wat volgens hem geen weerspiegeling is van de klinische praktijk. Daarnaast bleek dat het schijnbare voordeel van ipatasertib minder was bij patiënten die docetaxel hadden gehad. Bijwerkingen van graad 3-4, hoofdzakelijk diarree en huiduitslag, kwamen meer voor bij patiënten die de combinatiebehandeling kregen. In deze groep leidde dit ook vaker tot stopzetting van de behandeling, dosisverlaging of dosisonderbreking. Dr. Nicholas James (Birmingham, UK) presenteerde nieuwe resultaten van de STAMPEDE- studie bij 1.003 mannen met gemetastaseerde hormoongevoelige prostaatkanker bij een mediane follow-up van 6,1 jaar (3). Totale overleving na vijf jaar was 60% in de groep patiënten die gerandomiseerd was voor abiraterone- en androgeendeprivatietherapie (ADT) in vergelijking met 41% in de ADT-groep (HR 0,60; 95%CI 0,50-0,71; p < 0,001). De gemiddelde totale overleving was hoger in de groep met ADT + abiraterone in vergelijking met ADT alleen (6,6 versus 3,8 jaar). De effecten waren onafhankelijk van de risicostratificatie volgens de LATITUDE-criteria. Na vier jaar behandeling was er geen verschil in ernstige bijwerkingen en slechts een kleine stijging in graad 2/3-bijwerkingen in beide groepen. Volgens de discussant Maria De Santis bewijzen deze data nogmaals dat ADT-monotherapie onvoldoende is voor patiënten met gemetastaseerde hormoongevoelige prostaatkanker. Dr. Tran (Melbourne, Australië) presenteerde bemoedigende resultaten van een fase 1-studie met AMG 160, een nieuwe PSMA-gerichte, bispecifieke T-cel engager immunotherapie (BiTE®) voor mCRPC (4). BiTE is genetisch geprogrammeerd om T-cellen te koppelen aan tumorcellen via binding aan CD3 en PSMA. Bij 69% van de patiënten die verschillende eerdere behandelingen hadden gehad, werd een PSA-respons waargenomen. De toxiciteit van BiTE was aanvaardbaar. Verder onderzoek naar dosisoptimalisatie is bezig. Bij patiënten met gevorderd urotheelcarcinoom zijn immuuncheckpointremmers voorlopig enkel goedgekeurd als eerstelijnstherapie voor patiënten die niet in aanmerking komen voor platinumhoudende chemotherapie of voor patiënten met hoge PD-L1-expressie die niet in aanmerking komen voor chemotherapie met cisplatinum. Deze goedkeuring is gebaseerd op fase 2-studies. Chemotherapie levert meestal geen duurzame remissie op, dus er is dringend nood aan een betere behandeling voor gevorderd urotheelcarcinoom. Iedereen keek dus reikhalzend uit naar de resultaten van fase 3-studies. De KEYNOTE-361-studie vergeleek pembrolizumab (anti-PD-1) in monotherapie met de combinatie pembrolizumab en 'platina/gemcitabine'- chemotherapie versus 'platina/gemcitabine'- chemotherapie (5). Een lichte verbetering in progressievrije overleving en totale overleving trad op voor de combinatie van pembrolizumab/ chemotherapie, maar de vooraf gespecificeerde statistische significantie werd niet bereikt. Bij patiënten die goed reageerden op eerstelijnsimmunotherapie was de respons duurzaam, wat suggereert dat een deel patiënten langer voordeel hebben van immunotherapie, maar het blijft moeilijk om deze patiënten te identificeren. De DANUBE-studie vergeleek monotherapie met het anti-PD-L1-antilichaam durvalumab met de combinatie durvalumab/tremelimumab (anti-CTLA4) versus 'platina/gemcitabine'-chemotherapie (6). Ook deze studie toonde geen overlevingsvoordeel voor de combinatie durvalumab/tremelimumab in vergelijking met chemotherapie (HR: 0,85; 95% CI 0,72-1,02; p = 0,075). In de PD-L1+-populatie gaf durvalumab geen overlevingsvoordeel in vergelijking met chemotherapie (HR: 0,89; 95% CI: 0,71-1,11; p = 0,30). De discussant dr. Richard Cathomas (Chur, Zwitserland) benadrukte dat met de combinaties immuno-chemo of immuno-immuno geen algemeen overlevingsvoordeel ten opzichte van chemotherapie werd waargenomen in de totale populatie. Ook was er geen significant voordeel voor immunotherapie in vergelijking met chemotherapie, ongeacht de PD-L1-expressie. Het meest intrigerend voor hem was dat dubbele immunotherapie met durvalumab en tremelimumab in de PD-L1-positieve subpopulatie een vergelijkbaar responspercentage had als platinumhoudende chemotherapie. Dit is voor hem iets om verder te onderzoeken. Dr. Toni Choueiri (Boston, VSA) presenteerde de resultaten van de CheckMate 9ER-studie, een gerandomiseerde fase 3-studie bij patiënten met gevorderd of gemetastaseerd heldercellig niercelcarcinoom die nog niet eerder behandeld waren (7). Patiënten uit alle IMDC-risicogroepen werden geïncludeerd en werden 1:1 gerandomiseerd tussen de combinatie nivolumab/ cabozantinib of sunitinib. Na een mediane follow-up van 18,1 maanden was de mediane progressievrije overleving aanzienlijk langer in de nivolumab/cabozantinib dan in de sunitinibgroep (16,6 versus 8,3 maanden; HR 0,51; 95% CI 0,41-0,64; p < 0,001). Ook de totale overleving was beter in de combinatiegroep. In beide groepen was de mediane totale overleving nog niet bereikt, maar het risico op overlijden was 40% lager in de nivolumab-/cabozantinibgroep (HR 0,60, p = 0,001). Verder was de objectieve respons hoger bij patiënten die nivolumab/cabozantinib kregen dan degenen die sunitinib kregen (55,7 versus 27,1%; p < 0,001). Ook de duur van de respons was langer in de nivolumab-/cabozantinibgroep. De incidentie van de meest voorkomende bijwerkingen was vergelijkbaar in beide groepen. Meer patiënten stopten met de combinatiebehandeling dan met sunitinib (15,3% versus 8,8%). Patiënten in de combinatiegroep rapporteerden een verbetering in levenskwaliteit, in tegenstelling tot de patiënten die sunitinib kregen. Dr. Choueiri concludeerde dat deze gegevens van de CheckMate 9ER-studie de superioriteit van nivolumab/cabozantinib aantonen als eerstelijnsbehandeling voor patiënten met gevorderd heldercellig niercelcarcinoom. Het feit dat de levenskwaliteit verbeterde, speelt ook een belangrijke rol. De discussant, dr. Dominik Berthold (Lausanne, Zwitserland) gaf toe dat deze combinatie inderdaad een nieuwe eerstelijnsbehandeling kan zijn, maar vond persoonlijk 18 maanden follow-up nog vrij kort. Hij kijkt uit naar gegevens op langere termijn. Hij maakte ook de bedenking dat het momenteel nog niet duidelijk is of starten met twee immunotherapieën beter is dan starten met een immuuntherapie in combinatie met een anti- angiogeen, aangezien dit een impact heeft op de volgende behandelingen die kunnen gegeven worden. Voor patiënten met gevorderd of gemetastaseerd heldercellig niercelcarcinoom zijn reeds verschillende combinatiebehandelingen beschikbaar en wordt de keuze gemaakt op basis van de IMDC-risicogroepen. In een poging een betere selectie te maken van de verschillende beschikbare combinaties werd de Bionikk-studie opgestart (8). Dit is een Franse, multicentrische fase 2-studie gebaseerd op genetisch onderzoek van heldercellige niertumoren. Op basis van immuun- en angiogene kenmerken konden patiënten verdeeld worden in vier groepen (ccrcc1-4). ccrcc1- en ccrcc4-patiënten werden gerandomiseerd tot nivolumab in monotherapie versus nivolumab plus ipilimumab, terwijl ccrcc2- en ccrcc3- patiënten werden gerandomiseerd tot nivolumab plus ipilimumab versus een VEGF-tyrosinekinaseremmer (sunitinib of pazopanib). In patiënten met ccrcc4-tumoren blijkt monotherapie met nivolumab voldoende en levert dit een duurzame respons op (objectieve respons 50% versus 53% voor nivolumab/ipilimumab). Voor patiënten met ccrcc1-tumoren is de combinatiebehandeling met nivolumab en ipilimumab nodig (objectieve respons 39,4% versus 20,7% met monotherapie). Voor patiënten met ccrcc2-tumoren bieden tyrosinekinaseremmers zeer hoge responspercentages (53,8% versus 48,3% nivolumab/ ipilimumab). In deze groep was de mediane progressievrije overleving na 16 maanden follow-up nog niet bereikt, terwijl deze 10,4 maanden was met de combinatie nivolumab/ipilimumab. Tijdens de discussie benadrukte dr. Albiges (Villejuif, Frankrijk) dat ze onder de indruk was van deze vernieuwende studie. Ze gelooft dat integratie van moleculair onderzoek in klinische studies de toekomst is, maar gaf ook aan dat hiervoor de gebruikte technieken voor alle studiecentra toegankelijk moeten zijn. Zo werden in deze studie de nierceltumoren geanalyseerd met bevroren sectieanalyse, terwijl immunohistochemie in alle labo's gebruikt wordt. Ze ging ook dieper in op de gekozen behandelingen voor de verschillende ccrcc-groepen. Ze gaf aan dat de ccrcc1-patiënten een lage immuniteit hebben, dus haar voorkeur zou zijn om deze groep te behandelen met een VEGF-tyrosinekinaseremmer en immuuntherapie om te zien of een verhoogde immuuninfiltratie mogelijk was. De ccrcc2-groep is proangiogeen en zou zij bij voorkeur behandeld hebben met een VEGF-tyrosinekinaseremmer en immunotherapie. Referenties: 1. De Bono JS. et al. Ann Oncol 2020:31(4): S508. https://doi.org/10.1016/j.annonc. 2020.08.870 2. De Bono JS. et al. Ann Oncol 2020:31(4): S1153-1154. https://doi.org/10.1016/j.annonc. 2020.08.2250 3. James N. et al. Ann Oncol 2020:31(4): S509. https://doi.org/10.1016/j.annonc. 2020.08.871 4. Tran B. et al. Ann Oncol 2020:31(4): S507. https://doi.org/10.1016/j.annonc. 2020.08.869 5. Alva A. et al. Ann Oncol 2020:31(4): S1155. https://doi.org/10.1016/j. annonc. 2020.08.2252 6. Powles TB. et al. Ann Oncol 2020:31(4): S550-S551. https://doi.org/10.1016/j.annonc. 2020.08.769 7. Choueiri TK. et al. Ann Oncol 2020:31(4): S1159. https://doi. org/10.1016/j.annonc. 2020.08.2257 8. Vano Y. et al. Ann Oncol 2020:31(4): S1157. https://doi.org/10.1016/j.annonc. 2020.08.2254