...

Van deze 112 patiënten weerhield men een papillaire histologie bij 66 (59%), een Xp11.2 translocatiehistologie bij 17 (15%), een niet-geclassificeerde histologie bij 15 (13%), een chromofobe histologie bij tien (9%) en een collecting duct histologie bij vier (4%).De mediane follow-up was 11 maanden (IQR 6 -18). Alle histologietypes in acht genomen, noteerde men een objectieve respons bij 30 (27%, 95% CI 19-36) van de 112 patiënten, bestaande uit een volledige respons bij één patiënt en 29 gedeeltelijke responsen. Voor 53 (47%) patiënten bestond het beste resultaat uit stabiele aandoening. Een algemeen klinisch voordelig effect werd weerhouden bij 74% (95% CI 65-82). Het mediane tijdsinterval tot falen van de behandeling was 6,7 maanden (95% CI 5,5-8,6). Na zes maanden bedroeg de proportie van de patiënten, die vrij waren van behandelingsfalen 55% (44-64) en na 12 maanden was dit 27% (18-38). De mediane progressievrije overleving was 7,0 maanden (95% CI 5,7-9,0). De mediane algemene overleving bedroeg 12,0 maanden (9,2-17,0). Na zes maanden bedroeg de algemene overleving 79% (70-86) en na 12 maanden 51% (39-62).De proportie van patiënten, die een objectieve respons vertoonden verschilt naargelang de histologie: 27% (95% CI 17-40; 18 van 66) papillaire histologie, 29% (10-56; vijf van 17) met Xp11.2 translocatie, 30% (7-65; drie van tien) met chromofobe, 50% (7-93; twee van vier) met collecting duct, en 13% (2-40; twee van 15) niet-geclassificeerd. De meest genoteerde bijwerkingen van eender welke graad, die voorkwamen bij meer dan 5% van de patiënten, waren vermoeidheid (58 [52%]), diarree (38 [34%]), huidtoxiciteit (huiduitslag en handpalm-voetzool erythrodysesthesie 35 [31%]), nausea (33 [29%]), hypertensie (31 [28%]), transaminitis (24 [21%]), mucositis (22 [20%]), hypothyroïdie (17 [15%]), braken (11 [10%]) en trombocytopenie (zeven [6%]). 19 (17%) patiënten vertoonden graad 3-bijwerkingen. De meest frequente waren huidtoxiciteit (vijf [4%]) en hypertensie (vier [4%]). Slechts bij vijf (7%) patiënten werd de behandeling gestopt omwille van toxiciteit. Nochtans diende wel in bijna de helft (51 [46%]) van de patiënten een vermindering van de dosis te worden doorgevoerd omwille van behandelingsgerelateerde bijwerkingen en werd cabozantinib tijdelijk onderbroken bij 44 (39%) patiënten. Er werden geen behandelingsgerelateerde overlijdens genoteerd.Chanzá, N.M., Xie, W., Bilen, M.A., et al: Cabozantinib in advanced non-clear-cell renal cell carcinoma: a multicentre, retrospective, cohort study. Lancet Oncol 2019; 20: 581-90. Published Online February 28, 2019. http://dx.doi.org/10.1016/S1470-2045(18)30907-0.