...

"De eerste immunotherapie die in die context werd onderzocht, was ipilimumab in de fase II-studie CA184-041", zei prof. Machiels. "Die studie bestond uit drie behandelingsgroepen. De eerste groep kreeg alleen chemotherapie (paclitaxel en carboplatine). De twee andere groepen kregen ipilimumab 10 mg i.v. in combinatie met die chemotherapie. In één groep werd ipilimumab toegediend vanaf het begin van de chemotherapie en in de andere groep pas vanaf de derde cyclus van chemotherapie ('phased arm'). 204 patiënten vertoonden een NSCLC en 130 een ED-SCLC. Ipilimumab verbeterde de PFS bij alle patiënten.1 Dat was vooral zo in de groep waarin ipilimumab pas werd gestart bij de derde cyclus van chemotherapie. Bij de patiënten met een SMLC werd ook een verbetering van de immunologische responscriteria waargenomen.Goede resultaten met PD-1- en PD-L1-antagonisten Er werden al meerdere studies van behandeling van longkanker met PD-1- en PD-L1-antagonisten gepubliceerd.2 "Het percentage objectieve respons was 16-23% met PD-L1-antagonisten en 17-21% met PD-1-antagonisten. En dat bij patiënten die al een zware behandeling hadden gekregen", merkte Jean-Pascal Machiels op. "Het ORR verschilde naargelang van de PD-L1-expressie van de tumor: 9-20% indien geen PD-L1-expressie en 16-35% bij PD-L1+ tumoren."Resultaten volgens de histologie In een studie met MPDL3280A, een PD-L1-antagonist, bij 175 patiënten bedroeg het percentage objectieve respons 21% in de totale groep. Het ORR in de subgroepen was vergelijkbaar, met name ook bij de patiënten met een spinocellulaire tumor die doorgaans een zeer slechte prognose hebben (ORR 23% bij NSCLC, 21% bij een niet-spinocellulaire kanker en 27% bij een spinocellulaire kanker. Het ORR werd ook geëvalueerd volgens verschillende moleculaire parameters en het rookgedrag van de patiënten. Het percentage objectieve respons op MPDL3280A was hoger bij rokers of exacerbatie-rokers dan bij patiënten die nooit hadden gerookt (26% versus 10%), was vrij vergelijkbaar maar iets hoger bij een tumor zonder gemuteerd EGFR-gen (23% bij EGFR WT versus 17% bij EGFR MT) en was duidelijk hoger bij patiënten met een niet-gemuteerd KRAS-gen (30% bij KRAS WT versus 10% bij KRAS MT).