De incidentie van chronische graad 3- tot graad 5-aandoeningen is gedaald van 33,2% in de periode 1970-1979 tot 29,3% in de periode 1980-1989 en 27,5% in de periode 1990-1999.In de loop van de jaren is vooral de incidentie van de volgende ziekten gedaald: endocriene aandoeningen, tweede kanker, spier- en botaandoeningen en maag-darmproblemen.
...
De auteurs hebben een cohortonderzoek uitgevoerd bij patiënten in Noord-Amerika die kanker tijdens de kinderjaren hadden overleefd. De diagnose van kanker was gesteld tussen 1970 en 1999 voor de leeftijd van 21 jaar en het ging om de volgende frequente kankers: leukemie, tumor van het centrale zenuwstelsel, hodgkinlymfoom, non-hodgkinlymfoom, wilmstumor, neuroblastoom, sarcoom van de weke delen en botkanker. In het totaal ging het om 23.601 overlevenden.Na een mediane follow-up van 21 jaar is de cumulatieve frequentie van minstens één chronische graad 3- tot graad 5-ziekte tot 20 jaar na het stellen van de diagnose gedaald van 33,2% in de periode 1970-1979 tot 29,3% in de periode 1980-1989 (p < 0,0001) en 27,5% in de periode 1990-1999 (p = 0,012 vs. 1980-1989). De cumulatieve frequentie van minstens één chronische graad 3- tot graad 5-ziekte tot 20 jaar na het stellen van de diagnose bij 5.051 broers en zussen was 4,6% (95% betrouwbaarheidsinterval = 3,9-5,2). De cumulatieve frequentie van minstens één chronische graad 3- tot graad 5-ziekte tot 15 jaar na het stellen van de diagnose was lager bij de patiënten bij wie een diagnose van hodgkinlymfoom was gesteld in 1990-1999, dan bij de patiënten bij wie de diagnose was gesteld in 1970-1979: respectievelijk 17,7% en 26,4% (p < 0,0001). Bij de patiënten met een non-hodgkinlymfoom was dat respectievelijk 16,9% en 23,8% (p = 0,0053), bij de patiënten met een astrocytoom respectievelijk 30,5% en 47,3% (p < 0,0001), bij de patiënten met een wilmstumor respectievelijk 11,9% en 17,6% (p = 0,034), bij de patiënten met een sarcoom van de weke delen respectievelijk 28,3% en 36,5% (p = 0,021) en bij de patiënten met een osteosarcoom respectievelijk 65,6% en 87,5% (p < 0,0001). De cumulatieve frequentie van minstens één chronische graad 3- tot graad 5-ziekte tot 15 jaar na het stellen van de diagnose van medulloblastoom of primaire neuro-ectodermale tumor was hoger in 1990-1999 dan in 1970-1979: respectievelijk 58,9% en 42,9% (p = 0,00060). Bij de patiënten met een neuroblastoom was dat respectievelijk 25,0% en 18,0% (p = 0,0045). De daling van de cumulatieve frequentie van chronische aandoeningen tot 15 jaar na het stellen van de diagnose in de periode 1990-1999 ten opzichte van de periode 1970-1979 betrof de volgende aandoeningen: endocriene aandoeningen (5,9% versus 2,8%, p < 0,0001), tweede kanker (2,7% versus 1,9%, p = 0,0033) , spier- en botaandoeningen (5,8% vs. 3,3%, p < 0,0001) en maag-darmziekten (2,3% vs. 1,5%, p = 0,00037). De frequentie van gehoordaling daarentegen is toegenomen (3,0% vs. 5,7%, p < 0,0001).De gezondheidstoestand van patiënten die als kind kanker hebben overleefd, is ontegensprekelijk verbeterd dankzij de inspanningen die zijn geleverd om de behandeling van kanker bij kinderen te verbeteren teneinde de totale overleving te verhogen en het risico op bijwerkingen op lange termijn te verlagen.Gibson T et al. Temporal patterns in the risk of chronic health conditions in survivors of childhood cancer diagnosed 1970-99: a report from the Childhood Cancer Survivor Study cohort. Lancet Oncol. Volume 19, issue 12, P1590-1601, December 01, 2018. DOI: https://doi.org/10.1016/S1470-2045(18)30537-0; https://www.thelancet.com/journals/lanonc/article/PIIS1470-2045(18)30537-0/fulltext