...

Deze gerandomiseerde studie werd tussen 2009 en 2012 uitgevoerd in vier Afrikaanse landen (Burkina Faso, Zuid-Afrika, Oeganda en Zambia), bij 1.236 zuigelingen van seropositieve moeders die nog niet in aanmerking kwamen voor een behandeling met virusremmers. Alle baby's kregen borstvoeding en waren 7 dagen oud bij de start van de studie. De Franse en Afrikaanse onderzoekers vergeleken de werkzaamheid en onschadelijkheid van antiretrovirale profylaxe van twee behandelingen die gegeven worden om moeder-kindoverdracht van hiv te voorkomen tijdens borstvoeding gedurende 50 weken. Zeshonderdvijftien baby's kregen tot een week na volledige stopzetting van de borstvoeding of tot de 50e week van de follow-up de combinatie lopinavir-ritonavir en 621 kregen lamivudine in een vloeibare pediatrische formulering. Tijdens de follow-up werden 17 hiv-infecties vastgesteld, waarvan 8 in de groep met lopinavir-ritonavir en 9 in de groep met lamivudine, meestal als gevolg van een slechte therapietrouw en niet door een falen van de behandeling. In beide groepen trad de helft van de infecties op na zes maanden borstvoeding, dus in een periode waarin het kind minder werd blootgesteld omdat het gemengde voeding kreeg. Er werd ook vastgesteld dat een behandeling gedurende 12 maanden het risico op overdracht van hiv zou kunnen terugbrengen tot 1,4%, het laagste percentage dat ooit werd gezien in een studie. Die resultaten bevestigen dat het risico op overdracht via de borstvoeding wel degelijk bestaat, zelfs in de late stadia, en dat de profylaxe bij kinderen moet worden verlengd tot het eind van de borstvoeding.