...

Maar hoe kan een mens weten hoe de dieren zien? In zijn boek Hoe dieren de wereld zien dat pas in de winkel ligt, tracht Frank Goes op basis van wetenschappelijke kennis een antwoord te geven op deze interessante vraagstelling die onvermijdelijk uitmondt in filosofische bespiegelingen. Goes vertrekt vanuit zijn vakkennis als oftalmoloog. Door onderzoek van de structuur van de ogen van een hele rits dieren - van insecten over vissen, amfibieën, reptielen, vogels tot zoogdieren met inbegrip van de mens - tracht hij op te maken, beter gezegd tracht hij te gissen hoe de dieren zien: hoe ver of hoe dichtbij ze dingen kunnen onderscheiden, welke kleuren ze zien, hoe groot hun gezichtsveld is, kortom hoe ze de wereld rondom zich waarnemen."De eerste levende wezens met ogen waren trilobieten die ruim 500 miljoen jaar geleden leefden", schrijft Frank Goes. "Veranderend klimaat, continentendrift en meer of minder zuurstof in de lucht beïnvloedden het ontstaan van de diersoorten en hun ogen. Kleurzicht, scherpte, bijziend of verziend, facetogen, ogen op steeltjes, de variatie is eindeloos."Hoe de dieren zien heeft uiteraard te maken met de overlevingskansen die het zicht hun biedt. En hier komen we onvermijdelijk op het werkterrein van Charles Darwin - de cover van The Origin of Species uit 1859 staat vooraan in het boek afgedrukt - en van diens trouwe volgeling Dirk Draulans, wetenschapsjournalist bij Knack. Draulans noemt ogen een schoolvoorbeeld van convergente evolutie: ze zijn op diverse plaatsen in het dierenrijk onafhankelijk van elkaar ontstaan en geëvolueerd, omdat kunnen zien en beter kunnen zien een hogere overlevingskans biedt. Dat 'zien' moet overigens met een korrel zout genomen worden. In sommige gevallen volstaat het waarnemen van licht om de overlevingskansen te vergroten.Een roofdier kijkt vooruit om zijn prooi vanop afstand in het vizier te krijgen, een prooidier heeft de ogen opzij in zijn hoofd om het gevaar te kunnen waarnemen. Maar er zijn zoveel andere mogelijkheden om te zien. Frank Goes: "Een vlieg heeft twee ogen, die bestaan uit honderden aparte delen met elk hun eigen lensje. Een worm heeft geen echte ogen, slechts cellen die reageren op licht. Kokkels en mossels hebben ogen op de mantel, keverslakken hebben ogen over hun hele rug, zeesterren hebben ogen op de uiteinden van hun armen, sommige kwallen hebben geen hersenen maar toch complexe ogen, vele spinnen hebben vier ogen..." De variëteit is haast eindeloos. En toch hebben alle ogen een overeenkomst: ze doen 'iets' met licht opvangen.De evolutie door natuurlijke selectie heeft gemaakt hoe mensen zien, hoe dieren zien. Elke diersoort ziet, hoort, ruikt de wereld op een andere manier. Daaruit moet je haast besluiten dat waarneming - en dus ook onze waarneming - een relatief begrip is. Deze vaststelling brengt ons bij de filosofische vraag: als iedere diersoort de wereld anders waarneemt, bestaat de wereld zoals we die menen te zien, dan wel? Met andere woorden: als iedere diersoort (en laten we de mens daar makkelijkheidshalve bij rekenen) de wereld rondom zich op een andere manier waarneemt (in de hersenen construeert op basis van de informatie die de ogen en andere zintuigen aanreiken), is datgene dat we menen waar te nemen dan wel echt zo als we het ons voorstellen? Of is de wereld met zijn kleuren en vormen, en bij uitbreiding met zijn geluiden, zijn geuren..., louter een illusie, een hersenspinsel gevormd op basis van de zintuiglijke waarneming die voor elke diersoort verschillend is.Om met de woorden van Dirk Draulans te besluiten: "De veelzijdigheid van het leven, die mogelijk wordt gemaakt door dat uiterst flexibele mechanisme dat natuurlijke selectie is, spat van de vele bladzijden van dit boek."